Het wetsvoorstel tot het afschaffen van de deelgemeenten (stadsdelen) in Amsterdam en Rotterdam, is pure symboolpolitiek, aldus Margreet de Boer tijdens de behandeling van de wet in de Eerste Kamer. Het is onnodig dat vanuit Den Haag te regelen, gemeenten kunnen dat prima zelf.

Het wetsvoorstel is niet bedoeld om problemen in de praktijk op te lossen; sterker nog, er is niet eens een analyse gemaakt van het functioneren van de huidige deelgemeenten in Amsterdam en Rotterdam. Volgens GroenLinks is er dan ook geen enkele noodzaak tot het ingrijpen in de lokale autonomie: laat gemeenten zelf weten hoe ze hun binnen-gemeentelijke bestuur inrichten. op een manier waarmee zowel complexe gemeentelijke taken als kleinschalige projecten en burgerparticipatie optimaal vorm kunnen krijgen.

De stemmingen over de afschaffing van de deelgemeenten zullen plaatsvinden op 5 februari. De gehele bijdrage van Margreet in de eerste termijn staat hieronder.



Voorzitter,


Ik ben lid geweest van de raad van een deelgemeente. Vier jaar in Amsterdam  Westerpark; en na de fusie tot grotere stadsdelen nog één jaar in Amsterdam-West.  Ik heb in de voorbereiding van dit debat ook contact gehad met andere mensen die actief zijn in deelgemeenten, zowel in Amsterdam als Rotterdam.
Zowel vanuit mijn eigen ervaring als vanuit de verhalen van anderen kan ik veel goeds vertellen over stadsdelen en deelgemeenten. Hoe door de politieke inzet van actieve bewoners de Staatsliedenbuurt veranderde van een verloederde no-go area, waar junks en hardcore krakers de dienst uitmaakten, in een van de meest gewilde buurten van Amsterdam, en het Westergasterrein van een vervuild fabrieksterrein in een prachtig cultuurpark. Hoe het de stadsdelen in Amsterdam-Noord en Rotterdam-Zuid lukt om in hun deel van de stad, wat aan de overkant van het water ligt en niet altijd op het netvlies staat van de bestuurders en raadsleden in de Stopera en Coolsingel, interessante stedelijke ontwikkelingen op gang te brengen. Verhalen over de betrokkenheid van de burgers bij de politiek, wanneer het over de inrichting van hun plein gaat, over hun kinderboerderij, hun welzijnsvoorzieningen. Over raadsleden die dan ook weten waar dat plein of die kinderboerderij ligt, de welzijnsvoorzieningen en de problemen die daarbinnen spelen kennen. Kortom; over lokale politiek vanuit, en dichtbij de bewoners.
En natuurlijk kan ik ook zaken noemen waarin het niet goed is gegaan in stadsdelen of deelgemeenten. De subsidiecultuur in Amsterdam Zuid-Oost bijvoorbeeld.


Maar dat alles schijn niet relevant te zijn voor dit debat.

Het wetsvoorstel om te komen tot afschaffen van de bevoegdheid deelgemeenten in te stellen heeft, zo blijkt uit de antwoorden van de regering in de schriftelijke voorbereiding, namelijk helemaal niets te maken met de vraag of deelgemeenten wel of niet goed functioneren. Of ze het bestuur wel of niet dichter bij de burger brengen. Of de verdeling van taken en bevoegdheden tussen centrale stad en deelgemeenten helder is. Of burgers en bedrijven nu wel of niet in verwarring zijn over waar ze met welk probleem terecht kunnen. Of deelgemeenten geld kosten of juist geld besparen. Of de bestuurlijke slagkracht wordt vergroot of niet. Of burgers zich vertegenwoordigd voelen. Het is, kortom, niet de bedoeling van dit wetsvoorstel om problemen op te lossen, en er is dus ook geen probleemanalyse gemaakt.
Voor dat soort wetgeving hebben we een woord: symboolwetgeving.


Wetgeving waarmee vooral een politiek punt gemarkeerd moet worden; waarmee het eigen gelijk behaald moet worden.
Het is wel netjes dat dan ook onomwonden te stellen. Kan de minister nog eens klip en klaar bevestigen dat er aan dit wetsvoorstel geen probleemanalyse ten grondslag ligt, dat het voorstel niet bedoeld is om problemen op te lossen, en dat wij hier derhalve te maken hebben met symboolwetgeving?

Het symbool dat in dit wetsvoorstel is neergelegd is is het uitgangspunt 'niet meer dan twee bestuurslagen die ergens over gaan'.
Het is om te beginnen nog maar de vraag of dit wetsvoorstel aan dat uitgangspunt bijdraagt. In de eerste plaats is het de vraag of er in het geval van deelgemeenten wel sprake is van twee bestuurslagen, of van een interne verdeling van taken en bevoegdheden binnen één bestuurslaag van het openbaar bestuur: de gemeente. Ook is het de vraag of het gevolg van dit wetsvoorstel niet zal zijn dat er juist meerdere bestuurlijke gremia over hetzelfde gaan: het complementaire bestuur door deelgemeenten, waarbij of de deelgemeente of de centrale stad ergens over gaat, wordt immers vervangen door de mogelijkheid van een gedelegeerd bestuur door territoriale commissies, waarbij naast de commissie ook het centrale gemeentebestuur ergens over blijft gaan.

Bovendien zou het verminderen van het aantal bestuurslagen naar ons oordeel geen doel in zichzelf moeten zijn, maar zou het moeten bijdragen aan een verder gelegen doel: het verbeteren van het openbaar bestuur in de praktijk. Is de minister dat met ons eens?
Daarnaast is een uitgangspunt niet meer dan dat, een uitgangspunt. Uitgangspunten krijgen vorm in een  samenhangende visie, waar verschillende uitgangspunten worden gewogen, en waarin gewenste effecten worden geformuleerd.
Maar blijkbaar acht het kabinet het niet nodig dit wetsvoorstel af te stemmen op een dergelijke visie, terwijl die visie er aan zit te komen: over twee weken kunnen we de kabinetsvisie op het bestuurlijke inrichting van Nederland verwachten, zo vernamen we onlangs per brief. Waarom kan die visie eigenlijk niet afgewacht worden, zodat we het onderhavige wetsvoorstel kunnen toetsen aan de daarin geformuleerde doelstellingen en uitgangspunten en een en ander in samenhang kunnen besturen

Want voor het onderhavige wetsvoorstel zijn er nog wel meer uitgangspunten relevant.
Zo kennen we naast het uitgangspunt 'niet meer dan twee bestuurslagen' ook een breed gedragen uitgangspunt dat taken en bevoegdheden van de overheid zo mogelijk worden uitgeoefend op het niveau dat het dichtst bij burgers staat. Een andere, hogere overheid zou eigenlijk alleen belast moeten zijn met bevoegdheden die met het oog op de omvang en aard van de taak en met het oog op de eisen van doelmatigheid en kostenbesparing niet op een lager niveau plaats kunnen vinden.
Wie streeft naar participerend burgerschap, naar een effectieve civil society, waakt ervoor de afstand tussen overheid en burger te vergroten. Uiteindelijk gaat het erom dat in die onderwerpen waarin het burgerbelang direct wordt geraakt  ook daadwerkelijk de opvattingen van burgers kunnen worden gehoord en meegenomen. Dit vraagt om een kleinschalige bestuurlijke organisatie.
Daartegenover staat dan weer het toenemende aantal complexe taken van gemeenten, die juist een opschaling zouden rechtvaardigen. Een opschaling die dit kabinet ook voorstaat; volgens het kabinet heeft de ideale gemeente een omvang van minimaal 100.000 inwoners.
Naar onze overtuiging kunnen deelgemeenten juist in een bestuurlijk stelsel met grotere gemeenten een essentiële rol spelen, door die delen van het bestuur waarbij actieve participatie van burgers essentieel is voor zijn rekening te nemen. De complexe taken op het niveau van de totale gemeente kunnen dan door de - grotere – gemeente uitgevoerd worden. En dan noem ik nog niet eens het meer strategische punt dat de mogelijkheid deelgemeenten in te stellen de bereidheid van gemeenten tot fusie kan vergroten, zie Rozenburg en Rotterdam.
Maar helaas, we mogen blijkbaar niet afwegen welke rol deelgemeenten zouden kunnen spelen in een nieuwe vormgeving van onze bestuurlijke inrichting. Dit wetsvoorstel moet er doorheen, voordat de bestuurlijke visie van het kabinet besproken wordt. Het eigen gelijk moet behaald worden.

Dat het wetsvoorstel niet is bedoeld om problemen op te lossen maar om een politiek punt te maken, is niet de enige reden waarom het is te kenschetsen als symboolwetgeving. Het is ook symboolwetgeving  omdat de te verwachten effecten van de wet in de praktijk waarschijnlijk minimaal zullen zijn. Deelgemeenten mogen niet meer, maar territoriale bestuurscommissies met door de bevolking gekozen leden en een aantal dagelijks bestuurders blijven mogelijk. Monistisch in plaats van dualistisch (vindt de minister dat met ons geen stap terug trouwens?), en zonder de bevoegdheid verordeningen met strafbepalingen vast te stellen; iets wat deelgemeenten nu slechts zeer zelden doen.

Dan zou je natuurlijk kunnen stellen: als er in de praktijk niet zoveel zal veranderen, dan is invoering van deze wet toch niet zo erg?
Met dat standpunt is de fractie van GroenLinks het niet eens.
In de eerste plaats omdat wetgeving gericht moet zijn op het oplossen van problemen in de samenleving. 'Baat het niet, dan schaadt het niet' is onvoldoende grond voor wetgeving.

Maar er is meer aan de hand.
Het onderhavige wetsvoorstel staat op gespannen voet met de gemeentelijke autonomie, welke is verankerd in het Handvest lokale autonomie van de Raad van Europa. Ook de Raad van State wees hier al op in zijn advies bij dit wetsvoorstel.
Er kunnen gronden zijn voor een wetgever om de gemeentelijke autonomie aan te tasten, en in te grijpen in de manier waarop lokale besturen hun interne bestuur organiseren, maar daar moeten dan wel heel goede gronden voor zijn. De raad van State spreekt over een noodzaak.
Een noodzaak die in dit geval op geen enkele wijze is aangetoond. Er worden immers geen bestaande problemen opgelost. Het implementeren van een bestuurlijk uitgangspunt, waarop ook nog wel het een en ander valt af te dingen, kan bezwaarlijk als noodzaak gezien worden.
Bovendien is de bevoegdheid om deelgemeenten in te stellen niet voor niets in de wet opgenomen. Het voorzag in een legitieme behoefte van een aantal grote steden om hun interne bestuur op een goede manier te regelen; een behoefte die weloverwogen is gehonoreerd; bij de invoering van het dualisme in 1994 is de mogelijkheid deelgemeenten in te stellen expliciet in de wet opgenomen. Tot op heden is het kabinet er niet in geslaagd duidelijk te maken dat de gronden die in 1994 aanleiding waren tot het expliciet opnemen van de bevoegdheid in de wet, nu niet meer zouden gelden.


Gezien de expliciete opname in de wet in 1994 mist de suggestie dat er thans sprake zou zijn van een te ver doorgeschoten systeem waarbij de steden de grenzen van de wettelijke mogelijkheden opzoeken iedere grond.  Integendeel, zowel Amsterdam als Rotterdam geven er blijk van hun interne bestuur op een goede manier te kunnen regelen, de uitvoering hiervan te monitoren en waar nodig de interne organisatie en taakverdeling aan te passen. In Amsterdam is nog in 2010 het aantal stadsdelen verminderd naar zeven, en wordt sindsdien door stad en stadsdelen samen gewerkt aan het programma één stad, één opgave.
Ingrijpen in de gemeentelijke autonomie door zonder dat daar grond voor is een deel van het instrumentarium van de lokale overheid om het interne bestuur te regelen weg te nemen is een motie van wantrouwen tegen Amsterdam en Rotterdam. Een motie van wantrouwen waarvan ik weet dat sommigen die graag uitspreken, maar waar in werkelijkheid geen enkele grond voor bestaat.
Laat het toch vooral aan de gemeenten zelf over of zij al dan niet deelgemeenten willen instellen.
Amsterdam en Rotterdam laten zien op een verantwoorde wijze met deze bevoegdheid te kunnen omgaan; er is geen enkele reden of noodzaak daarop in te grijpen.

Voorzitter, ik rond af.
Zoals gezegd hebben we het vandaag niet over de vraag of deelgemeenten wel of niet goed functioneren. Ik ben er dan ook niet op uit om de minister of mijn collega's ervan te overtuigen dat er overal deelgemeenten zouden moeten zijn. Daar hoeven wij ons namelijk niet over uit te laten; dat kunnen de gemeenten heel goed zelf. Ik hoop dat zowel de minister als alle partijen in de Senaat zich die vraag nog eens willen stellen: is dit iets wat we vanuit het Rijk moeten regelen, of kunnen we het aan de gemeenten overlaten. Is het nodig om de mogelijkheid uit te sluiten, of kunnen we er op vertrouwen dat de door de burgers gekozen gemeenteraadleden de interne organisatie van hun gemeente zo regelen dat zowel de aanpak van complexe problemen als burgerparticipatie optimaal tot hun recht komen.
Ook vraag ik de collega's nog eens stil te staan bij het punt dat we hier te maken hebben met symboolwetgeving die niet gestoeld is op een deugdelijke analyse van mogelijke problemen in de praktijk, en zelfs niet de bedoeling heeft problemen in de praktijk op te lossen. Symboolwetgeving bovendien met zeer beperkte praktische gevolgen. Wetgeving kortom, die het niet verdient de Senaat te passeren.