De crisis bij het Ahold-concern heeft het vertrouwen in de leiding van grote concerns een nieuwe slag toegebracht. Ahold past moeiteloos in het rijtje met Enron en Worldcom. Gemeenschappelijk kenmerk: gerotzooi met de boekhouding.

Anders dan eind jaren zeventig, toen bedrijven steevast in moeilijkheden kwamen door krimpende afzetmarkten, dalende winstmarges en ander reëel ongerief, brengen grote concerns nu zichzelf in de moeilijkheden door financieel list en bedrog. Kennelijk is er iets grondig mis met de wijze waarop bedrijven hun financiële huishouding organiseren en het management belonen.

    De dieperliggende oorzaak voor deze ontwikkeling is volgens ons de neo-liberale verheerlijking van het ondernemerschap, met de beurskoers als enige graadmeter van succes. Daardoor is in de jaren negentig een bedrijfseconomische cultuur ontstaan die god noch gebod kent. Officieel prediken veel internationale concerns de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In werkelijkheid voeren agressieve groeistrategieën, financieel gewin en korte-termijndenken de boventoon in het moderne global management. Zelfs goed-renderende bedrijven schrikken er niet voor terug om met sanerings- en afslankingsrondes hun beurskoers verder op te waarderen, zoals TPG laat zien. Werknemers en consumenten hebben in dit spel het nakijken.

Ook Ahold blijkt zich onder leiding van Cees van der Hoeven van een grootgrutter tot een financiële constructie te hebben ontwikkeld. Bij het hoofdkantoor in Zaandam staat een beeldje van een huisvrouw met het onderschrift ‘Opdat wij niet vergeten voor wie wij werken’. Die vermaning heeft het concern in de wind geslagen. Met het oude Ahold als onderpand ontstond een spel van lenen en kopen teneinde een forse groei te realiseren. Daarin stond Ahold niet alleen: veel van oorsprong Nederlandse bedrijven - denk aan KPN - hanteren dezelfde strategie. Deze financiële turbo's maken zich daarmee sterk afhankelijk van het vertrouwensvotum van de financiële markten. Gaat het mis, dan zit een bedrijf zwaar in de moeilijkheden.

    Na de 'nieuwe economie' moeten we ook de onkritische en financieel georiënteerde bedrijfscultuur vaarwel zeggen. Dat vergt meer dan ‘zelfregulering’, waarin eurocommisaris Frits Bolkestein nog steeds heilig gelooft. Dat vergt een breed pakket aan wetgeving, zo stelde ook het Europees Parlement eind vorig jaar. Uiteindelijk gaat het om de keuze tussen shareholders en stakeholders. Bolkestein kiest voor versterking van de positie van de aandeelhouder door afschaffing van belemmeringen voor overnames en fusies. Daarmee versterkt hij de trend die juist aan de basis van de financiële malversaties staat.

    Wie de stakeholders centraal stelt komt uit op een andere politieke agenda. Die plaatst maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet langer in de ondraaglijk lichte wereld van corporate communication, maar in het hart van de onderneming. Aanscherping en het verplicht stellen van de OESO-gedragscode MVO is hiervoor noodzakelijk.

    Ook het ondernemingsbestuur moet worden aangepakt. De toezichthoudende rol van commissarissen komt in Europa niet uit de verf. In Nederland blijken de heren vooral afkomstig uit een old boys-netwerk. Wat ons betreft moeten de stakeholders - de werknemers voorop - een plaats krijgen in de raad van commissarissen.

    De raden van bestuur en het midden-management worden in toenemende mate beloond via optie-programma's. Deze vorm van prestatiebeloning lijkt ook in het Ahold-schandaal een belangrijke rol te hebben gespeeld. Anders dan startende ondernemingen, die hun personeel met opties belonen bij gebrek aan liquide middelen, dient het reguliere bedrijfsleven aan optie-programma’s een einde te maken. De beurs helpt al een handje, omdat de meeste optiepaketten op dit moment ook letterlijk waardeloos zijn. Maar wie de financiële integriteit van bedrijven wil herstellen, zal niet ontkomen aan een wettelijk verbod op vormen van beloning die afhankelijk zijn van de beurskoers. Het risico van korte-termijnmanagement is te groot gebleken. Het zal waarschijnlijk ook de sociale verhoudingen binnen het bedrijfsleven ten goede komen. De relatie tussen de individuele prestaties en de gerealiseerde winst op de optiepaketten is doorgaans te indirect om van loon-naar-werken te spreken.

    Het sluitstuk van dit integriteitsoffensief vormen de accountants. Waar zij geacht werden corrigerend op te treden, blijken de grote internationale accountantsfirma's stuk voor stuk betrokken bij het dooretteren van een fraudeleuze bedrijfscultuur. Dat vraagt niet alleen om strengere boekhoudregels. Fundamentele herbezinning is nodig op de maatschappelijke en commerciële positie van de accountant zelf. Die moet tot in de haarvaten doordrongen zijn van het besef van zijn/haar grote publieke verantwoordelijkheid als financieel geweten. Dat betekent dat de wettelijke titelbescherming gehandhaafd moet blijven. Dat betekent ook dat accountants explicieter de taak krijgen om vermoedens van fraude te onderzoeken en de melden. Aan het passieve gedrag dat bijvoorbeeld accountants in de Nederlandse bouwwereld aan de dag hebben gelegd, moet een einde komen.

In ruil voor de bescherming van hun titel zullen de accountants moeten erkennen dat de huidige vermenging van wettelijke controletaken en lucratieve adviespraktijken onhoudbaar is. Bij Enron en zijn accountant Arthur Andersen bleek hoe desastreus de verwevenheid tussen controletaken en adviesopdrachten kan uitpakken. Wettelijk zal moeten worden geregeld dat accountants geen commerciële relaties mogen onderhouden met de bedrijven die zij controleren. Wat ons betreft is dit de laatste kans: wanneer deze scheiding van taken geen beter controlewerk oplevert, dan zullen de controletaken in handen moeten komen van overheidsaccountants. In Nederland kunnen die dan bijvoorbeeld bij de Autoriteit Financiële Markten gestationeerd worden.

    De Ahold-crisis is de laatste in een beschamend lange reeks. Het bedrijfsleven zal afscheid moeten nemen van haar onzalige financiële avonturen. Wetgeving is hiervoor nodig, zowel op Nederlands als op Europees niveau. Maar het kan geen kwaad als ook de top van het bedrijfsleven bij zichzelf te rade gaat. Wat is hun maatschappelijke license to operate? Die vraag moet opnieuw beantwoord worden.