Tallinn en Nicosia liggen drieduizend kilometer van elkaar. Toch heerst dezer dagen in beide hoofdsteden een vergelijkbare nervositeit. De komende maanden wordt duidelijk of Estland, Cyprus en acht andere landen toegelaten worden tot de Europese Unie.

Veel Nederlanders reageren nog steeds verrast op de toetreding van Esten, Cyprioten en ander vreemd volk. Want tot voor kort vond over de EU-uitbreiding nauwelijks publiek debat plaats, bij gebrek aan tegenstanders. Voor de burgers van de kandidaat-lidstaten daarentegen is het EU-lidmaatschap de beloning voor een langdurig en doorlopend traject van aanpassing aan Europese normen. Vooral in de voormalige Oostbloklanden vergde de terugkeer naar Europa in de afgelopen tien jaar pijnlijke hervormingen. Armoede en werkloosheid namen toe. De voordelen van het toetredingsproces, zoals grotere stabiliteit en economische groei, werden slechts geleidelijk merkbaar.

De Europese Commissie zal op 9 oktober adviseren welke landen in politiek en economisch opzicht gereed zijn voor lidmaatschap. Waarschijnlijk zijn dat er tien. Nog dezelfde maand moeten de nationale regeringen, na overleg met hun parlementen, besluiten of zij deze adviezen volgen. Dan kunnen in december de toetredingsonderhandelingen worden afgerond. Vervolgens beoordeelt ook het Europees Parlement nog eens elke kandidaat afzonderlijk. De toegelaten kandidaat-lidstaten houden medio 2003 referenda over de toetredingsverdragen. Bij een succesvolle afronding van de procedure kunnen zij in 2004 meedoen aan de Europese verkiezingen.

Het tijdschema is krap maar biedt voldoende momenten voor een zorgvuldige toetsing. Staatssecretaris Nicolaï van Europese Zaken heeft gelijk wanneer hij stelt dat het hier gaat om de ‘meest langdurige en meest grondig voorbereide uitbreiding’. Toch mag een big bang, de gelijktijdige toetreding van tien landen, niet de inzet zijn van de beoordeling, hoogstens de uitkomst.

De nervositeit in de hoofdsteden van kandidaat-lidstaten betreft niet zozeer de Commissie-adviezen en de daaropvolgende toetsing – men is daarover optimistisch - als de vrees dat in Brussel nieuwe obstakels worden opgeworpen. De EU heeft haar eigen huiswerk niet af. Er is onenigheid over de financiën. De Nederlandse regering maakt een 'voorbehoud' bij de uitbreiding zolang er geen afspraken liggen over een goedkoper landbouwbeleid. Minister Hoogervorst van Financiën berekende onlangs dat de uitbreiding Nederland drie miljard euro per jaar gaat kosten. In de berichtgeving bleef, mede door zijn toedoen, onvermeld dat tweederde van dit bedrag voortvloeit uit de EU-meerjarenbegroting die in 1999 op de Top van Berlijn is vastgesteld. 'Berlijn' gold nota bene als een groot succes voor Paars, omdat Hoogervorsts voorganger Zalm en premier Kok de Nederlandse contributie omlaag wisten te praten.
Het resterende miljard is Nederland kwijt als er na 2006 geen hervorming plaatsvindt van het Europese landbouwbeleid en de Structuurfondsen. Maar daar is de Nederlandse regering zelf bij. De nieuwe meerjarenbegroting dient unaniem te worden goedgekeurd door de lidstaten. Als Nederland een ambitieuze landbouwhervorming wil, dan moet de regering snel steun gaan werven voor de vergroeningsplannen van Eurocommissaris Fischler.

Er is, in Berlijn of daarna, nooit sprake geweest van een budgettair neutrale uitbreiding. Dat zou onzinnig zijn. Alle kandidaat-lidstaten zijn relatief arm. De EU is, op grond van haar doelstelling de economische en sociale cohesie te bevorderen, tot ontwikkelingssteun verplicht. Dan nog zal het minstens één generatie duren voor de nieuwe leden het welvaartsgemiddelde van de EU benaderen. Een economische inhaalslag waarvan ook Nederland zal profiteren. Nu reeds bedraagt ons exportoverschot naar Midden- en Oost-Europa circa 2 miljard euro.
Budgetbeheersing die leidt tot discriminatie van toetreders, bijvoorbeeld door hun boeren de gebruikelijke EU-subsidies te onthouden, valt niet te verkopen aan de Midden- en Oost-Europeanen. De Commissie bepleit gefaseerde invoering van de landbouwsubsidies. Dat heeft al tot gevolg dat enkele nieuwe lidstaten vanaf dag één meer moeten afdragen aan Brussel dan zij ontvangen! Wie dan nog suggereert dat de EU met geld smijt bij de uitbreiding, heeft een bord voor z'n kop.

Zalm, nu VVD-fractievoorzitter, blikte vorige maand in de Kamer terug op de Top van Berlijn. Hij erkende dat de nagestreefde landbouwhervorming mislukt was. Maar er bleef destijds wel ruimte voor een latere 'koppeling van uitbreiding aan de landbouwkwestie'. Die koppeling krijgt nu de vorm van een vetodreigement. Maar Zalm vergeet dat premier Kok en zijn collega-regeringsleiders eind 2000 op de Top van Nice verklaarden dat, met het Verdrag van Nice, de EU gereed was voor uitbreiding. Daar kan Balkenende niet op terugkomen. Als Zalm het kabinet blijft pressen om te doen wat hijzelf in Berlijn naliet, landbouwhervorming afdwingen vóór de uitbreiding, roept dat ernstige twijfels op over de betrouwbaarheid van Nederland als Europese onderhandelingspartner. Onze reputatie staat op het spel, zeker in Midden- en Oost-Europa.

Wij zien het uitbreidingsdebat liever gaan over de vraag wat we wel en niet van de kandidaat-lidstaten mogen verwachten. Over de kwaliteit van democratie en rechtsstaat. Over de risico's van uitbreiding, maar ook over de gevolgen van niet uitbreiden voor stabiliteit en veiligheid in Europa.
Zo is in sommige kandidaat-lidstaten de discriminatie van minderheden, vooral Roma, een hardnekkig probleem. Overheden proberen, met Europese steun, die discriminatie tegen te gaan. Zij stuiten daarbij op dezelfde weerstanden die het multiculturele samenleven in West-Europa nogal eens oproept. De vraag is of we het vertrouwen hebben dat de kandidaat-lidstaten, eenmaal toegetreden, vooruitgang zullen blijven boeken bij de grondrechtenbescherming van minderheden. Daarbij moet ook de stem van die minderheden gehoord worden. Afwijzing van bijvoorbeeld Slowakije zou voor de Roma in dat land allerminst een steun in de rug zijn, zo stellen hun woordvoerders. En wanneer we de kandidaat-lidstaten de maat nemen, moeten we tevens naar onszelf durven kijken. Een recent rapport van het EP somt talloze mensenrechtenschendingen binnen de EU op. Zo worden Roma in Finland, Griekenland, Italië en Zweden gediscrimineerd bij arbeid, onderwijs en huisvesting.

Er zijn collega’s in het EP die nu al weten dat de Europese Commissie in haar toetredingsadviezen de hand zal lichten met de eigen voorwaarden. Deze motie van wantrouwen wordt ingegeven door de tekortkomingen van het ambtelijk apparaat in sommige kandidaat-lidstaten. Die hebben weliswaar alle EU-regels ingevoerd, maar zouden ze nog niet kunnen uitvoeren. Daardoor zou bijvoorbeeld de correcte besteding van EU-subsidies in gevaar komen.
De EU heeft al fors geïnvesteerd in de administratieve capaciteit van de kandidaten en gaat daarmee door. Afspraken over ambtenarenopleidingen en corruptiebestrijding worden in de toetredingsakkoorden vastgelegd. Bovendien krijgen nieuwe lidstaten te maken met strenge Brusselse bestedingsprocedures. Wanneer een kandidaat aantoonbaar niet in staat is op een behoorlijk niveau te functioneren, komt het EU-lidmaatschap inderdaad te vroeg. Maar bij het verzamelen van bewijslast moet we billijk blijven. Nederland heeft, sinds de ESF-affaire en de bouwfraude, weinig reden om zichzelf ten voorbeeld te stellen. Redelijkerwijs zal de toetsing van de kandidaat-lidstaten daarom moeten gaan over de vraag of zij in de buurt van het Europese gemiddelde kunnen uitkomen. Model-lidstaten zijn ook in de huidige EU niet te vinden.