Debat in het kader van de begrotingsstaten Buitenlandse Zaken 2011 en die van Defensie 2011.
Britta Böhler voerde het woord namens de GroenLinksfractie; in haar bijdrage draaide het om twee kernvragen: welke rol kan de NAVO spelen na het einde van de Koude Oorlog? En: biedt het nieuwe Strategisch Concept van 19 november 2010 een adequaat antwoord op de veranderingen die in hoog tempo plaats hebben gevonden en nog steeds plaatsvinden?
De heer S. van Driel (PvdA) diende een motie in waarbij de regering wordt verzocht op zo kort mogelijke termijn aan te geven wat zij zich voorneemt te doen om tot terugdringing van tactische kernwapens te komen. Deze motie is mede-ondertekend door GroenLinks en is op 22 februari met algemene stemmen aangenomen.

De afgelopen decennia zijn de mondiale
machtsverhoudingen fundamenteel veranderd, niet
in de laatste plaats door de val van de Muur in
1989. Voor dit debat dienen zich dan ook twee
kernvragen aan. De eerste luidt: welke rol kan de
NAVO spelen na het einde van de Koude Oorlog, en
in de context van de veranderde mondiale
verhoudingen? De tweede vraagt luidt: biedt het
nieuwe strategisch concept van 19 november 2010
een adequaat antwoord op de veranderingen die in
hoog tempo plaats hebben gevonden en nog steeds
plaatsvinden? Ik wil deze vragen met de regering
bespreken aan de hand van vijf onderwerpen: het
nieuwe veiligheidsbegrip, de kerntaken van de
NAVO conform artikel 5, de betekenis van artikel 4,
de verhouding tussen de NAVO en de EU en ten
slotte het vraagstuk non-proliferatie.
Om te beginnen: het nieuwe
veiligheidsbegrip. Evenals de machtsverhoudingen
is ook de veiligheidscontext waarin de NAVO moet
opereren de afgelopen decennia ingrijpend
veranderd. Aan de ene kant is dat positief, want de
bedreiging van de territoriale integriteit en
onafhankelijkheid van de lidstaten is na 1989 sterk
afgenomen. Aan de andere kant echter zijn er veel
zogenaamd "nieuwe" veiligheidsvraagstukken zoals
de verspreiding van terrorisme en de mogelijkheid
van digitale aanvallen, de schaarste van
grondstoffen, nieuwe en oude interstatelijke
conflicten en problemen met fragiele staten. De
vraag is dus of er in het strategisch concept op
adequate wijze rekening wordt gehouden met deze
veranderde veiligheidscontext. Is het nieuwe
strategisch concept bijvoorbeeld flexibel genoeg op
in te spelen op nieuwe, thans nog onbekende
problemen?
Een ander aspect van de nieuwe
veiligheidscontext is human security. Met andere
woorden: het gaat niet meer alleen om de
veiligheid van staten- of bondgenoten, maar ook en
vooral om de veiligheid van mensen. In het rapport
van de AIV is dit aspect van veiligheid terecht sterk
benadrukt.
Door mijn collega aan de overzijde van het
Binnenhof zijn hierover reeds vragen gesteld aan de
minister van Defensie, maar de antwoorden hebben
ons niet tevredengesteld. Derhalve nogmaals de
expliciete vraag hoe de regering aankijkt tegen het
aspect van human security als onderdeel van het
veiligheidsbegrip en welke consequenties dit heeft
voor de taakinvulling van de NAVO.
De laatste vraag ten aanzien van de
invulling van het begrip "veiligheid" betreft de
verhouding tussen veiligheid en ontwikkeling.
Veiligheid en ontwikkeling zijn immers
communicerende vaten: zonder veiligheid geen
evenwichtige ontwikkeling, en omgekeerd ook:
zonder ontwikkeling geen duurzame veiligheid in de
betreffende landen. Hiervoor is samenwerking
tussen de NAVO en andere internationale
organisaties, maar ook samenwerking met ngo's
onontbeerlijk. Ik weet dat de Nederlandse regering
altijd al een voorstander is geweest van de
zogeheten comprehensive approach, met name in
fragiele staten en regio's, waarbij naast militaire
veiligheid ook wordt ingezet op diplomatie en
ontwikkelingssamenwerking.
Deze comprehensive approach is ook terug
te vinden in het onderdeel crisismanagement van
het strategisch concept, nr. 21. Maar ik vraag mij af
of hierdoor voldoende is gewaarborgd dat de
comprehensive approach al in een vroeg stadium
van interventieplanning, namelijk al bij het
voornemen om militaire middelen in te zetten, als
het ware wordt "meegenomen" in de planning.
Afghanistan en Irak hebben ons wat dat betreft nog
eens met de neus op de feiten gedrukt. Wij hebben
gezien dat over de inzet van andere dan militaire
middelen niet pas mag worden nagedacht nadat de
militaire interventie is begonnen of, erger nog, pas
als deze is afgesloten. Is de regering het eens met
de stelling dat reeds voor de inzet van militaire
middelen moet worden nagedacht over de
comprehensive approach? En hoe kan dit in de
toekomst in NAVO-verband worden zeker gesteld?
Mijn tweede onderwerp betreft de
kerntaken volgens artikel 5. Zoals wij hebben
gezien, leiden de nieuwe veiligheidsvra agstukken
tot een verbreding van het begrip "veiligheid",
waardoor de toepassing van artikel 5 niet langer
evident is. Hierbij speelt ten eerste de kwestie van
mondiale toepassing een rol. Wij zijn wij met de
regering van mening dat de NAVO niet de rol van
global cop op zich kan en mag nemen, maar
anderzijds is er feitelijk wel sprake van een transitie
van collectieve verdediging naar collectieve
veiligheid. En er zijn grote verschillen tussen de
bondgenoten over de mondiale rol van de NAVO, de
out of area-operaties, zoals dat heet. Graag hoor ik
de visie van de regering op de inzet van de NAVO
out of area. Moet de nadruk blijven liggen op
verdediging van het bondgenootschappelijk
grondgebied of moet deze opschuiven naar een
meer preventieve aanpak van veiligheidsrisico's ver
van het eigen grondgebied? Is de regering, net als
die van Duitsland, van oordeel dat bij de mogelijke
inzet van NAVO-militairen buiten het
verdragsgebied, dus out of area, altijd een
overtuigende relatie met de verdediging van het
eigen grondgebied moet worden aangetoond?
Daarnaast verzoek ik de regering in dit verband ook
in te gaan op het spanningsveld tussen mogelijke
NAVO-operaties buiten het verdragsgebied en de
beperktheid van de middelen, force planning.
Andere sprekers hebben daar ook al op gewezen.
De tweede vraag met betrekking tot de
reikwijdte van artikel 5 betreft de aard van de
dreiging. Ik heb al gesproken over nieuwe
veiligheidsrisico's zoals terrorisme, piraterij en
cyberattacks, en ik ga ervan uit dat de regering
instemt met de stelling dat de bestrijding van deze
moderne veiligheidsrisico's zoals terrorisme en
piraterij in beginsel niet tot de kerntaken van de
NAVO behoort. Desondanks is er het strategisch
concept ruim aandacht besteed aan onder andere
terrorisme en cyberattacks omdat de inzet van de
NAVO onder bepaalde omstandigheden ook in die
gevallen aan de orde kan zijn. Ik heb hier een
aantal vragen over.
In het rapport van de AIV wordt er terecht
op gewezen dat de bondgenootschappelijke
solidariteit wel van toepassing werd verklaard op de
VS na 9/11, maar dat artikel 5 niet werd
ingeroepen na Madrid en Londen. De reikwijdte van
artikel 5 werd opnieuw onderwerp van discussie na
de digitale aanvallen op Estland in juli 2007. Wat is
de visie van de regering hierop? Vindt zij het
bijvoorbeeld terecht dat artikel 5 van toepassing
werd verklaard op 9/11 en niet op Madrid en
Londen? Graag hoor ik van de regering voorts een
nadere toelichting op de inzet van de NAVO in het
kader van bijvoorbeeld terrorismebestrijding in het
algemeen.
Ten slotte op dit punt. Ik heb er al op
gewezen dat bij dit alles de militaire force planning
een belangrijke rol speelt. Het lijkt erop dat de
NAVO eerder meer taken krijgt dan minder. Er
moeten dus keuzes worden gemaakt. Kan de
regering in dit verband ingaan op de vraag hoe zich
dit verhoudt tot de bezuinigingen op het
defensiebudget? Is de Nederlandse krijgsmacht ook
na deze bezuinigingen in staat zijn aandeel aan de
NAVO-taken op zich te nemen? Welke knelpunten
ziet de regering? En hoe kunnen deze worden
opgelost?
Mijn derde onderwerp betreft artikel 4, net
als artikel 5 een belangrijke basis voor de
werkwijze van de NAVO. In het verleden werd
echter herhaaldelijk vastgesteld dat de NAVO als
politiek raamwerk een minder stevig fundament
heeft dan de NAVO als raamwerk voor militaire
samenwerking. Is deze problematiek volgens de
regering opgelost door het nieuwe strategisch
concept? Anders gezegd: biedt het concept
voldoende mogelijkheden voor een moderne en
adequate invulling van artikel 4?
Hier komt nog bij dat de NAVObondgenoten
uiteenlopende belangen hebben. Dit
zullen zij waarschijnlijk ook altijd hebben, terwijl
deze belangen de strategie van de NAVO mede
bepalen. Zo wordt de NAVO-inzet in Afghanistan
ons inziens thans nog voor een groot deel bepaald
door het belang van de VS. Daarom ligt de focus
van de ISAF-operatie bij de terroristenjacht en de
Amerikaanse exit strategy in plaats van bij het
creëren van vrede en veiligheid voor de Afghaanse
bevolking. Ik hoor graag hoe de regering aankijkt
tegen de NAVO-strategie in Afghanistan.
Over besluitvorming en strategiebepaling
binnen de NAVO het volgende. Naar de mening van
mijn fractie zou de NAVO moeten worden
omgevormd tot een meer democratische en meer
open organisatie. Zo moet er bijvoorbeeld een
duidelijke politieke leiding over de militaire
structuren komen. Bovendien mogen grote landen
hun traditionele machtspolitiek niet ongehinderd
kunnen doordrukken. Het is voor ons van groot
belang dat het besluitvormingsproces transparant
is. Democratische controle hoort in handen te zijn
van de nationale parlementen. Hoe denkt de
regering over deze hervormingen van de NAVOstructuur?
Is de regering het eens met de
uitgangspunten die ik zojuist heb geformuleerd?
De moeilijkheden om tot een gezamenlijke
strategie te komen, is inherent aan organisaties die
beslissingen moeten nemen op basis van
consensus. De NAVO is hier geen uitzondering. Hoe
meer spelers, hoe moeilijker het bereiken van een
gezamenlijk standpunt. Hoe kijkt de regering aan
tegen het consensusmodel van de NAVO? Is dit in
de huidige tijd eigenlijk nog adequaat? Ik vraag dit
met name ook met het oog op de uitbreiding van de
NAVO in de afgelopen jaren, want we hebben al bij
de uitbreiding van de Europese Unie gezien dat
uitbreiding en consensus niet altijd even goed
samengaan.
Deze laatste opmerking brengt mij bij mijn
vierde punt, namelijk het verband en de verhouding
tussen NAVO en Europese Unie. Het is evident dat
ook hier afstemming noodzakelijk is. Bij deze
afstemming speelt een aantal problemen. Ten
eerste is er het probleem dat er geen formele
afspraken en structuren zijn om de besluitvorming
in de NAVO-Raad en de Raad voor Algemene Zaken
en Externe Betrekkingen van de EU goed op elkaar
af te stemmen. Er is weliswaar in 2003 de
zogenaamde "Berlijn-plus"-overeenkomst gesloten,
die afspraken bevat over consultaties en ook een
veiligheidsovereenkomst voor de uitwisseling van
informatie, het zogenaamde security agreement.
Maar "Berlijn-plus" is vooral gericht op de militaire
aspecten va n samenwerking. Voor samenwerking
tussen een civiele missie van de EU en een militaire
NAVO-operatie in hetzelfde gebied, bijvoorbeeld
Kosovo en Afghanistan, bestaat geen vast kader.
Hoe is de visie van de regering op dit tekort aan
afstemmingsmechanismen tussen NAVO en EU?
Bij de verhouding tussen NAVO en EU
hebben we in Europese context te maken met
staten die weliswaar lid zijn van de NAVO, maar
niet van de EU en omgekeerd. Dit leidt dikwijls tot
afstemmingsproblemen in Europees verband. Ik
denk bijvoorbeeld aan het conflict tussen Cyprus en
Turkije. In het interruptiedebatje tussen collega
Vliegenthart en collega Russell is dat ook al even
aan de orde geweest. Is de regering met ons van
oordeel dat dit soort conflicten de verhouding
tussen NAVO en EU kunnen bemoeilijken? En: is de
regering van mening dat het strategisch concept
voldoende handvatten biedt voor de oplossing van
deze en soortgelijke problemen?
Het derde punt dat ik aan de orde wil
stellen is de verhouding tussen de NAVO en het
nieuwe Europese veiligheids- en defensiebeleid. Ik
roep in herinnering dat het laatste strategisch
concept uit 1999 eigenlijk al was achterhaald op het
punt van de relatie tussen de NAVO en de EU nog
voordat het werd vastgesteld. Dit had met name te
maken met het nieuwe veiligheids- en
defensiebeleid van de EU. Hoe ziet de regering de
verhouding tussen het EVDB, het veiligheidsbeleid,
in Europa en de NAVO nu en in de toekomst? Zou
de versterking van het Europees defensiebeleid
volgens de regering ook kunnen betekenen d at de
NAVO in de toekomst wel eens obsoleet zou kunnen
worden?
Last but not least kom ik op mijn laatste
onderwerp, non-proliferatie. Het standpunt van
mijn fractie hierover is helder. Nederland moet zich
inzetten voor nucleaire ontwapening, ook binnen de
NAVO. GroenLinks is voorts tegenstander van de
kernwapentaak van de NAVO. Dat zal allemaal geen
verrassing zijn.
Tijdens de onderhandelingen over het
strategisch concept heeft de Nederlandse regering
bij herhaling te kennen gegeven dat "nonproliferatie,
ontwapening en wapenbeheersing een
prominente rol moeten krijgen in het strategisch
concept". De regering heeft gesteld dat "een op
collectieve veiligheid gerichte organisatie als de
NAVO zich tevens zal moeten richten op nucleaire
en conventionele wapenbeheersing en
ontwapening, met als uiteindelijk doel 'een wereld
zonder nucleaire wapens'".
Wij onderschrijven dit standpunt van de
regering van harte. In het strategisch concept komt
de wens tot ontwapening ook duidelijk tot
uitdrukking, maar tegelijkertijd wordt vastgehouden
aan kernwapens als noodzakelijk
afschrikkingsmiddel. Wel wordt in het nieuwe
strategisch concept het verband tussen veiligheid in
Europa en de aanwezigheid van tactische nucleaire
wapens losgelaten. Dat is een wezenlijke
verbetering, maar dat laat onverlet dat wij nog een
lange weg hebben te gaan.
In de Tweede Kamer is de motie-Van
Velzen/Azough aangenomen. Wij zijn blij dat deze
motie is aangenomen, want voor het eerst heeft de
meerderheid van de Tweede Kamer zich
uitgesproken voor verwijdering van de Amerikaanse
kernwapens uit Nederland en de vier andere
Europese NAVO-lidstaten. Wij horen graag van de
regering of zij, naast en na de interventie van de
toenmalige minister van Buitenlandse Zaken
Verhagen in Tallinn in april vorig jaar, onomwonden
aan de Amerikaanse regering overgebracht dat
Nederland niet langer hecht aan de aanwezigheid
van Amerikaanse kernwapens in Europa, en hun
terugtrekking wenselijk acht? Zo de regering dat
nog niet heeft gedaan, kan zij toezeggen dat zij dit
alsnog zal doen? Welke mogelijkheden biedt de
defence and deterrence review om verder te
werken aan non-proliferatie? Welke rol ziet de
regering hierbij voor Nederland weggelegd?
Tot slot. Ik besef dat bij non-proliferatie de
verhouding met Rusland een belangrijke rol speelt.
Zie ik het juist dat de regering meent dat het aantal
kernwapens allereerst via bilaterale
onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en
Rusland moet worden verminderd? Is het voorts
juist dat de regering hierbij de eis van wederzijdse
ontwapening stelt? Of is de regering met haar
Duitse collega's van oordeel dat wederzijdse
ontwapening geen noodzakelijke vereiste meer is?
Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de
regering met veel belangstelling af en ik zie uit naar
een vruchtbare discussie.