Britta Böhler: "Tegen mijn gewoonte in heb ik vandaag mijn bijdrage aan dit debat op papier gezet. Dit was vooral ingegeven door het feit dat in eerdere debatten bleek dat het nogal lastig is om vragen die niet op papier staan, beantwoord te krijgen. Ik zal ook trachten mij zo veel mogelijk aan het papier te houden, zodat er geen verrassingen zijn en in elk geval geen verrassende vragen voor de staatssecretaris".

Ook bij de beoordeling van het Belastingplan en de overige fiscale maatregelen staat het begrip "duurzaamheid" voor mijn fractie centraal. Duurzaamheid heeft voor GroenLinks - en dat zal u zeker niet verbazen - uiteraard betekenis met het oog op het milieu. Maar dat is niet alles. Duurzaamheid is voor ons een breed maatschappelijk begrip. Een duurzame samenleving betekent individuele ontplooiing en emancipatie, maar ook solidariteit, nu en voor de toekomst. En tenslotte: het begrip "duurzaamheid" is van essentieel belang voor de overheidsfinanciën. In het licht van duurzaamheid en hetgeen ik er zojuist over heb gezegd, zal ik met betrekking tot het Belastingplan ingaan op drie onderwerpen: de vergroening, de houdbaarheidsbijdrage en de doorwerkbonus.
 Ik begin met de vergroening. Mijn partijgenote aan de overkant heeft in het debat in de Tweede Kamer al gezegd dat en waarom wij teleurgesteld zijn over het vergroeningselement in het Belastingplan. Mijn fractie in de Eerste Kamer kan zich daar alleen maar bij aansluiten. De vergroening van het belastingstelsel die de staatssecretaris in het Belastingplan van vorig jaar zo voortvarend was begonnen en die hem de bijnaam "de groene staatssecretaris" heeft opgeleverd, lijkt tot stilstand gekomen. Kennelijk is de groene kleur van de staatssecretaris in de loop van het jaar verbleekt en dat vinden wij bijzonder jammer. Wij vrezen dat het vergroeningsbeleid van vorig jaar een eenmalig karakter heeft gehad en dat het kabinet de vorig jaar beloofde weg van vergroening van het belastingstelsel niet zal voortzetten. Maar hopelijk is onze zorg niet terecht. Wij kijken in dit verband dan ook uit naar de vergroeningsbrief die uiterlijk in mei 2009 naar de Kamer zal worden gestuurd op basis van een motie die in de Tweede Kamer is aangenomen. Wij hopen echter dat de staatssecretaris nu al geruststellende woorden kan spreken over het vergroeningsbeleid van het kabinet in de toekomst.
 Ik zei het al, mijn fractie is teleurgesteld dat verdergaande vergroeningsmaatregelen in het Belastingplan 2009 ontbreken. Die teleurstelling is des te groter omdat fiscale vergroening - dat heeft de staatssecretaris in het verleden ook beaamd - niet alleen een zeer effectief middel is voor het milieubeleid, maar daarnaast bij uitstek geschikt is om te zorgen voor verantwoorde economische groei. En dat laatste is op dit moment harder nodig dan ooit. Juist nu, in een periode van economische tegenwind, is het noodzakelijk dat het beleid van de regering gericht is op duurzaam herstel. Dus niet alleen herstel, maar graag ook duurzaam herstel. De vergroening van de belastingen kan hier een belangrijke bijdrage leveren. Graag horen wij van de staatssecretaris of hij deze visie deelt.
 Ik heb een aantal specifieke vragen en opmerkingen over de reductie van de C02-uitstoot. De regering heeft de fiscale maatregelen op het gebied van mobiliteit en vergroening immers in de sleutel gezet van de reductie van de C02-uitstoot. Reductie van C02-uitstoot is een belangrijke én noodzakelijke stap om klimaatverandering tegen te gaan. In het werkprogramma Schoon en Zuinig heeft het kabinet het doel vastgelegd dat de sector verkeer en vervoer in 2020, vergeleken met 1990, de C02-uitstoot met circa 30% reduceert. Dat is dertien tot zeventien megaton per jaar. Dit geldt uiteraard ook voor de C02-uitstoot van personenauto's. Wij mogen namelijk niet vergeten dat personenauto's verant-woordelijk zijn voor ongeveer de helft van de C02-uitstoot in de sector vervoer en verkeer.
 Het kabinet wil de reductie van de C02-uitstoot met name bereiken door de verbe-tering van de voertuigefficiency, dat wil zeggen het bevorderen van de ontwikkeling van zuinige auto's, de stimulering van de aankoop van zuinige auto's, alsmede de inzet van kilometerbeprijzing. Deze uitgangspunten hebben onze steun, maar deze uitgangspunten moeten dan wel worden omgezet in beleid waardoor de reductiedoelstellingen daadwerkelijk worden behaald. En daar zijn wij thans niet zo gerust op. In de memorie van toelichting verwijst de Staatssecretaris naar een rapport van het onderzoeksbureau CE Delft. CE Delft heeft ten behoeve van de vergroeningsbrief van de staatssecretaris enkele varianten van de overstap naar een emissiegerelateerde bpm op hun milieueffecten beoordeeld. Dit onderzoek ziet echter op een overgang in één keer en niet op de stapsgewijze overgang die de regering voorstelt.
 Mijn GroenLinks-collega aan de overkant heeft er al op gewezen dat het reductie-effect van de maatregelen in het Belastingplan 2009 slechts marginaal is. Kan de staatsse-cretaris aangeven of hij desondanks van oordeel is dat de reductiedoelstelling 2020 - dat wil zeggen: reductie van 30% - zal worden gehaald? Met andere woorden: kan de staatssecretaris uitleggen waarom de maatregelen in het licht van de reductiedoelstelling afdoende worden geacht?
 Ik heb nog een andere vraag over de fiscale vergroening.
De staatssecretaris heeft onder andere met zijn brief van 30 mei van dit jaar duidelijk gemaakt dat voor het kabinet vooropstaat dat bij fiscale vergroening de totale belastingopbrengst gelijk blijft, dat wil zeggen dat de maatregelen budgettair neutraal zijn. De extra vergroeningsopbrengst moet dus volledig terugvloeien door middel van een belastingverlaging elders, bijvoorbeeld via lagere belasting op arbeid of winst. Met de Raad van State is mijn fractie van oordeel dat de regering de concretisering van dit uitgangspunt schuldig blijft, maar misschien kan de staatssecretaris hierop ingaan en daarbij die concretisering duidelijk maken.
 Ten slotte heb ik ten aanzien van de vergroening nog vragen die betrekking hebben op de fijnstofdifferentiatie. De staatssecretaris heeft een aantal brieven naar de Tweede Kamer gestuurd over de uitspraak van het hof Den Haag van 14 oktober van dit jaar. Anders dan de rechtbank oordeelde het hof dat de fijnstofdifferentiatie onverbindend moet worden geacht, omdat deze in strijd is met de zogenoemde Euro5/6-verordening van de Europese Commissie. Voor de liefhebbers: dat is verordening 715/2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen. Het hof verbiedt de Staat vervolgens om uitvoering te geven aan de fijnstofdifferentiatie. Die vervalt dan ook per 1 januari 2009.
De staatssecretaris heeft met zijn brief ook aangekondigd dat hij wellicht cassatie-beroep instelt. Wij willen weten of dit inmiddels is gebeurd. Wij willen ook graag weten of de uitkomst van het cassatieberoep gevolgen zal hebben voor het beleid. Met andere woorden, is de staatssecretaris voornemens om de fijnstofdifferentiatie opnieuw in te voeren als het cassatieberoep succesvol is?
Daarnaast geldt dat Nederland al in 2005 bij de Europese Commissie een verzoek heeft ingediend om in afwijking van de genoemde verordening het in gebruik nemen van nieuwe dieselpersonenauto's en lichte dieselbestelauto's zonder roetfilter al vanaf 2007 te mogen verbieden. De reden daarvoor was dat Nederland een specifiek probleem had en heeft bij het halen van de Europese luchtkwaliteitsnormen voor fijnstof en stikstofoxide. Dit verzoek werd afgewezen, maar de uitspraak van het Hof van Justitie van 6 november van dit jaar geeft aanleiding om te hopen dat de Commissie haar besluit zal herzien. Met zijn brief van 19 november 2008 aan de Tweede Kamer legt de staatssecretaris uit wat het verband is tussen de uitspraak van het hof Den Haag en het verzoek aan de Commissie. Naar aanleiding van die brief heeft mijn fractie twee aanvullende vragen.
Wij zijn benieuwd naar de gevolgen die een eventuele positieve uitspraak van de Commissie heeft op het beleid van de regering met betrekking tot de fijnstofdifferentiatie. Meer in het bijzonder willen wij weten of de staatssecretaris van oordeel is dat honorering van het verzoek door de Commissie ook betekent dat de weg vrij is voor herinvoering van de fijnstofdifferentiatie.
Voorzitter. Mijn volgende onderwerp betreft de houdbaarheidsbijdrage. Andere sprekers hebben er al op gewezen dat het hierbij gaat om een maatregel die tijdens verkiezingscampagne door sommigen de Bosbelasting is genoemd. Dat was destijds niet zo positief bedoeld, maar met al die verkiezingen van minister Bos tot man van het jaar en politicus van het jaar kun je je afvragen of de bijnaam van de maatregel inmiddels niet een geuzennaam is geworden.
Mijn fractie plaatst ten eerste vraagtekens bij het feit dat deze maatregel werd op-genomen met het Belastingplan. Ook de Raad van State zag hier een probleem en in de schriftelijke voorbereiding op dit debat werden er vragen over gesteld door mijn collega van de PvdA. Volgens de Raad van State kan de houdbaarheidsbijdrage niet los worden gezien van "meeromvattende maatregelen teneinde de houdbaarheid van de overheidsfi-nanciën zeker te stellen". Zoals de Raad van State eerder opmerkte, dienen met een belastingplan geen voorstellen met vergaande betekenis als het houdbaar maken van de overheidsfinanciën te worden opgenomen. De Raad van State adviseerde dan ook om het voorstel afzonderlijk te behandelen. Dat is geen probleem, want de maatregel zal pas in 2011 ingaan.
De reactie van de regering op de kritiek van de Raad van State en de antwoorden van de staatssecretaris op schriftelijke vragen van mijn collega hieromtrent overtuigen ons niet. Met de Raad van State is mijn fractie van oordeel dat een zorgvuldige beoordeling van dit voorstel binnen het kader van een belastingplan niet mogelijk is.
De regering heeft in de memorie van toelichting evenwel gesteld dat het "presente-ren van de houdbaarheidsbijdrage in een afzonderlijk wetsvoorstel afbreuk zou doen aan de samenhang met andere maatregelen die tegelijk genomen worden". Kan de regering toelichten op welke "andere maatregelen" in het Belastingplan zij doelt en hoe deze maatregelen een bijdrage leveren aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?
Een ander probleem van deze maatregel is volgens mijn fractie gelegen in het vol-gende. De regering behandelt de houdbaarheidsbijdrage in het kader van de "vergrijzingsproblematiek". Dat begrijpen wij. Uiteraard zijn wij met de regering van mening dat de vergrijzing en dan met name de kosten ervan beleid op dat terrein noodzakelijk maken, maar voor ons is de motivering voor de nu voorgestelde specifieke maatregel niet duidelijk, evenmin de kwantitatieve analyse en de afweging met betrekking tot andere mogelijk te nemen maatregelen. Graag nodigen wij de staatssecretaris uit om op dit punt een toelichting te geven.
Daarnaast vragen wij aan de regering of zij van mening is dat het vergrijzingspro-bleem door de voorgestelde maatregelen toereikend wordt aangepakt. Anders gezegd, is het vergrijzingprobleem volgens de regering nu opgelost? 
Tot slot nog een enkele kanttekening bij de doorwerkbonus. Mijn fractie twijfelt met name aan de noodzaak en de effectiviteit van de maatregel. Verleden week heeft de minister van Financiën op vragen met betrekking tot het verhogen van de hypotheekgarantie opgemerkt dat in de huidige tijd goed moet worden bezien of een maatregel die geld kost ook het gewenste resultaat oplevert. Inderdaad! Hetzelfde kun je je afvragen als het om de doorwerkbonus gaat. Het gaat immers om een behoorlijk bedrag, 280 mln., geraamd op basis van het aantal ouderen dat in 2009 naar verwachting aan het werk is.
Wij missen wat de doorwerkbonus betreft een toetsbaar, dat wil zeggen kwantita-tief, doel waarmee de verwachte effectiviteit wordt vastgelegd. Evenmin is naar ons oor-deel voldoende toegelicht om welke reden de doorwerkbonus tot de leeftijd van 65 jaar steeds hoger wordt en daarna sterk afneemt. Kan de regering uitleggen op basis van welke gegevens zij tot de conclusie komt dat de lage arbeidsparticipatie van 60-plussers vooral te wijten is aan een te lage netto-opbrengst van de inkomsten uit arbeid? Kan de regering ook toelichten waarom de maatregel minder aantrekkelijk is gemaakt voor mensen boven de 65?
Bovendien is de arbeidsparticipatie van ouderen de laatste tijd juist gestegen en dat zonder de doorwerkbonus. Dat heeft onder andere te maken met maatregelen omtrent de VUT en het prepensioen. Het CPB verwacht dat deze trend doorzet en dat in de nabije toekomst bijna de helft van alle 60-plussers aan het werk zal zijn. Kortom, het is al aantrekkelijk voor ouderen om na hun 60ste te blijven werken. Geeft de staatssecretaris dus niet onnodig geld uit?
De verwachte stijging in de arbeidsparticipatie geldt met name voor hoogopgeleide ouderen. De arbeidsparticipatie van hoogopgeleide ouderen is bijna twee keer zo hoog is als de arbeidsparticipatie van laagopgeleide ouderen. Wij betwijfelen dat de doorwerkbonus dit beeld zal veranderen, maar wij vernemen graag de mening van de staatssecretaris hierover.
Mijn fractie komt tot de conclusie dat de doorwerkbonus niet effectief is. Hoogopge-leide ouderen zullen ook zonder die bonus doorwerken en voor laag opgeleide 60-plussers, met name mensen die zware beroepen hebben, zal de doorwerkbonus een onvoldoende prikkel zijn om te blijven werken.