Jan Laurier startte zijn betoog als volgt: "Ik heb mij voor het eerst met moderne biotechnologie bezig gehouden in het midden van de jaren tachtig, niet als bioloog maar als socioloog, werkend aan de Leidse universiteit en als gemeenteraadslid in een gemeente waar een biosciencepark werd gebouwd, gespecialiseerd in moderne biotechnologie. Daarover ontstond vrij snel een heftig maatschappelijk debat; van beide kanten werd bloemrijke taal gebruikt. De VPRO maakte series onder de naam Scheppers naast God. De heer De Boer, de vader van Herman, hield een inauguratie met als prachtige titel: De minnaars van moeder natuur. Actiegroepen gaven zichzelf namen als ″De ziedende bintjes″; elke zomer waren zij wel in het nieuws als er weer een proefveld vernietigd was. Als socioloog genoot ik van een aantal van die zaken want ik zag mijn eigen universiteit voor een deel als proeftuin."
 

Er waren uitermate interessante ontwikkelingen. Er ontstonden kleine bedrijfjes, vaak voortkomend uit ontdekkingen van hoogleraren op het gebied van nieuwe biotechnologie. Het interessante fenomeen deed zich voor dat een hoogleraar zich voor de tijd die hij gebruikt had van de universiteit liet betalen in aandelen van een bedrijf, wat tot heftige discussies binnen de universiteit leidde. Vervolgens gingen die kleine bedrijfjes op zoek naar kapitaal om de ontwikkeling verder door te maken. Verschillende grote farmaceutische bedrijven kregen in
de jaren tachtig vaste voet aan de grond in dat soort bedrijven. Kenmerkend voor die periode was de grote belofte waarmee de verdediging van nieuwe biotechnologie iedere keer gevoerd werd. Er werden prachtige perspectieven geschetst; ziekten zouden verdwijnen, honger zou verdwijnen en plagen zouden effectief bestreden kunnen worden. Uit die tijd herken ik, als ik nu de dingen weer lees, een aantal zaken. De discussie tussen kwekersrecht en patentrecht speelde in die periode ook al. De rol van multinationals in het geheel was ook kenmerkend voor het midden van de jaren tachtig. Tegelijkertijd zijn er ook verschillen; de techniek is voortgeschreden en aanzienlijk meer gedifferentieerd. De eerste resultaten van de moderne biotechnologie in de praktijk zijn inmiddels ook te zien.
Voorzitter, ik houd mijn bijdrage aan dit debat langs vijf hoofdpunten. Mijn eerste vraag luidt: wat betekent moderne biotechnologie in de landbouw feitelijk in de Nederlandse economie? Hierbij zijn een aantal opmerkingen te maken. Bij de Nederlandse groentezaadveredelaars speelt genetische manipulatie geen enkele rol. In feite gaat het daar om klassieke veredeling op basis van moderne technologie. Het gebruik van genetische modificatie voor het ontwikkelen van nieuwe gewassen is in die sector feitelijk geen issue. Volgens die sector kunnen veredelaars nog altijd goed uit de voeten met de klassieke methode en komen zij bij elkaar tot een omzet van 2,5 mld. Andere sectoren zeggen dat het anders ligt en roepen dat zij geremd worden. Zij vinden het heel cynisch dat de biotechnologie gedeeltelijk gebaseerd is op Leidse en Gentse vindingen maar deze in het buitenland toegepast moeten worden; en dat voor een land waarin de kenniseconomie zo hoog op de agenda staat. De suggestie die vanuit die optiek vaak naar voren wordt gebracht, is dat wij een achterstand dreigen op te lopen. Ik vraag de minister of dat juist is; dreigen wij inderdaad een achterstand op te lopen? Als er dan sprake is van een achterstand, op welke plekken ontstaat die dan precies? Klaarblijkelijk geldt dat niet voor de hele landbouwsector. De tweede vraag waar ik vanuit mijn achtergrond niet omheen kan, is: wat zou de toepassing van moderne biotechnologie kunnen betekenen voor het wereldvoedselprobleem en de economische positie van boeren in ontwikkelingslanden? Dat is een relevante vraag. In feite gaat het om een complex probleem met ingewikkelde en soms tegenstrijdige indicatoren. Als gevolg van het gebruik van gemodificeerde gewassen schijnt noch de productie in alle gevallen toe te nemen, noch de inkomenspositie van boeren in alle gevallen toe te nemen. Dat is niet alleen toe te schrijven aan de biotechnologie; het heeft veel te maken met de economische verhoudingen die achter het biotechnologisch, soms industrieel, complex schuilgaan. In de eerste plaats zijn de toepassingen van moderne biotechnologie vaak gebaseerd op een soort paradigma van de industriële landbouw: grootschalig. Dat is niet altijd geschikt voor ontwikkelingslanden. In de tweede plaats zijn aan research and development relatief hoge kosten verbonden. Die kunnen in feite alleen opgebracht worden door grote, vaak monopoloïde Westerse ondernemingen, wat niet betekent dat ontwikkelingslanden, laat staan de kleine boeren, daar gemakkelijk aan de bak kunnen. Die zijn vaak ook niet ingericht op dat soort industriële productiemethoden. In de derde plaats noem ik een tegenstelling die hier al eerder aan de orde is geweest, namelijk de tegenstelling tussen het klassiek agrarisch recht en het meer industriële patentrecht. Het verschil in kosten voor de gebruikers kan navenant zijn. Aangegeven wordt dat de kosten om gebruik te maken van materiaal dat via het industriële patentrecht beschermd wordt, soms tien keer zo hoog is dan als het gebruikt wordt voor het klassieke recht. In het licht van die discussie wordt door sommige vertegenwoordigers een open sourcebenadering bepleit. Mijn vraag is of de minister daar ook mogelijkheden toe ziet. Is dat nog realiseerbaar in de huidige situatie, dus nu de ontwikkelingen in deze sector al ver zijn gevorderd? Ik krijg hierop graag antwoord van de minister. Een derde vraag of een derde lijn is wat de gevolgen van de moderne biotechnologie voor de consument zijn. Daarbij is natuurlijk allereerst de voedselveiligheid aan de orde. De kortetermijneffecten lijken redelijk afgedicht, maar ik denk dat het bij een dergelijke biotechnologie ook van belang is om op de langetermijneffecten te letten. Minstens even interessant is in dezen de vraag of wij in staat zijn om juist van die vormen van biotechnologie die hier binnenkomen, na te gaan of zij aan de  veiligheidsvoorschriften voldoen. Andere sprekers vroegen hier in feite ook naar. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Een tweede aspect dat verband houdt met de consument is dat die feitelijk ook de keuzevrijheid moet hebben als er een dergelijk product is. Het is aan hem of haar, te beslissen of die daar gebruik van wil maken of niet. Per slot van rekening kunnen wij ook kiezen tussen spruitjes en worteltjes. Is thans de etikettering voldoende om die keuzemogelijkheid te waarborgen? Is de handhaving op dat punt voldoende? En hoe zit het nu als er ergens in de voedselketen gemodificeerde producten zijn gebruikt? Kan de consument dat ook zien? Mijn vierde vraag is wat moderne biotechnologie voor de biodiversiteit en het milieu betekent. Technischtheoretisch is te beredeneren dat genetische modificatie geen enkele invloed hoeft te hebben op de biodiversiteit, maar gecombineerd met het gegeven dat de investeringen in onderzoek en ontwikkeling moeten renderen, heeft zij die natuurlijk wel. Juist vanwege het feit dat de kennis en het economisch nut niet neerslaan in grote kapitaalkrachtige ondernemingen, worden meer monocultuurachtige aspecten gepromoot en worden boeren gebonden aan zeer specifieke producten. Ten slotte is natuurlijk nog de meer ethische vraag aan de orde hoe wij tegenover het modificeren van erfelijk materiaal staan. Andere sprekers hebben daar ook al aandacht voor gevraagd. Dan is er toch een duidelijk verschil te onderkennen tussen transgene modificatie en cisgenetische modificatie. Ik zal het verschil niet aan de orde stellen, want bijna iedere spreker heeft dat voor mijgedaan. Feitelijk zien wij wel een verschil tussen cisgene en transgene modificatie, maar wij willen niet zo ver gaan dat wij bij de cisgenetische modificatie het verschil met het klassieke kweken willen wegredeneren. Het lijkt ons overigens ook niet verstandig om over de kwestie van draagvlak te zeggen dat het eigenlijk allemaal hetzelfde is. Intussen kondigt zich in de synthetische biologie ook alweer een nieuwe variant aan. Dat is in feite een ander concept. Onder het begrip biotechnologie valt een aantal wezenlijke, onderscheidende vormen van techniek. Rechtvaardigt dit geen verschillende regimes van toezicht, waarbij je bij de meest vergaande techniek de strengste vorm moet toepassen en bij technieken die het dichtst bij de traditionele vorm zitten, een ander regime moet toepassen? Ik krijg daar graag een reactie op.
Wij zien biologische landbouw vaak geplaatst tegenover moderne technieken, maar tijdens de expertmeeting bleek dat er toch ook wel ontmoetingspunten zijn tussen biologische landbouw en vormen van moderne biologie. Zo kan bij beide vormen gebruik worden gemaakt van DNA-markers. Moet je niet zeggen dat het wellicht in een combinatie van biologische landbouw en bepaalde cisgenetische varianten interessant kan zijn om de landbouw inderdaad te verduurzamen? Natuurlijk denk ik dan ook aan de beperking van bestrijdingsmiddelen en dergelijke. De vraag is dan of wij dat niet feitelijk van geval tot geval en van situatie tot situatie moeten bekijken en beoordelen. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.