De Eerste Kamer heeft er vandaag mee ingestemd dat rechters voortaan geen taakstraf meer mogen opleggen voor het hebben gepleegd van een ernstig misdrijf. Dit mag ook niet meer in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook is een taakstraf voortaan uitgesloten als iemand voor de tweede keer binnen vijf jaar de fout ingaat. GroenLinks heeft tegengestemd, omdat de rechter de vrijheid moet behouden om maatwerk te leveren, en taakstraffen vaak nog altijd effectiever blijken dan een vrijheidsstraf. Lees de inbreng van Tineke Strik.

Dit wetsvoorstel staat niet op zichzelf, maar
vormt als het ware een eerste stap naar het
voornemen om te komen tot wettelijke
strafminima. Immers, dit wetsvoorstel regelt dat
een bepaalde strafsoort in bepaalde gevallen niet
mag worden opgelegd. Wij komen daarover later
nog uitgebreid te spreken, maar ook dit voorstel
geeft aanleiding om stil te staan bij het principe van
inbreuk op de rechterlijke straftoemetingsvrijheid.
Straftoemeting is maatwerk, waarbij de
rechter rekening houdt met de aard en de ernst van
het feit. De bandbreedte van de definitie van een
ernstig misdrijf is bijzonder groot. Het bekendste
voorbeeld daarvan is natuurlijk altijd de
bandbreedte tussen de opgedrongen tongzoen en
de gedwongen geslachtsgemeenschap, maar ook bij
tal van andere misdrijven, zoals winkeldiefstal, is er
een groot verschil tussen delicten. Heb ik het niet
goed gezegd? Het ligt al te zwaar op de maag.
Misschien is dit iets voor de tweede termijn.
Daarnaast is het van belang dat
omstandigheden waaronder het feit is begaan
worden meegewogen, evenals de verschillende
doelstellingen van straffen, de generale en speciale
preventie en het aspect van de vergelding. In feite
zal aanneming van dit wetsvoorstel betekenen dat
er minder maatwerk kan worden geleverd. De
blinddoek van vrouwe justitia krijgt hierdoor een
andere betekenis: niet langer dat iedereen gelijk is
voor de wet, maar dat er ook geen oog meer is
voor persoonlijke omstandigheden of het concrete
geval.
Wat zijn de zwaarwegende argumenten
voor deze wettelijke inbreuk
op het systeem van ons strafrecht? Volgens de
regering past de rechter deze
straftoemetingsmogelijkheid te vaak toe bij ernstige
misdrijven, hetgeen nooit de bedoeling zou zijn
geweest van de wetgever. Het is erg lastig om aan
de hand van cijfers dergelijke beweringen te doen
of te weerleggen, want juist die individuele
afweging maakt dat tal van factoren de uiteindelijke
strafoplegging bepalen. Wat wel veelzeggend is, is
dat uit een rapport van de Raad voor de
rechtspraak en het College van PG's blijkt dat
rechters een taakstraf nagenoeg altijd in de lichtere
gevallen van een ernstig misdrijf opleggen, en dat
er in meer dan 80% van deze toemetingen
overeenstemming is tussen het OM, de reclassering
en de rechter. In minder dan 10% van de gevallen
wijken rechters af van een eensluidend standpunt
van OM en reclassering. Als er tussen de
verschillende betrokken en deskundige partijen zo'n
grote mate van overeenstemming bestaat, ligt het
dan niet voor de hand om te concluderen dat de
taakstraf in deze gevallen op adequate wijze is
ingezet, in elk geval zoals de wetgever het heeft
bedoeld?
Wat is dan de reden om de beslissingruimte van de
officier van justitie met betrekking tot de eis en van
die van de rechter met betrekking tot het vonnis
wettelijk te beperken?
De regering refereert aan het belang van
het maatschappelijk draagvlak voor de taakstraf.
Uiteraard is dit draagvlak relevant, maar de
overheid heeft ook zelf een taak in het verkrijgen
en behouden ervan. In dit verband lijkt het erop dat
de regering, in plaats van dit draagvlak te
versterken, het eerder ondermijnt. Vorige sprekers
zijn al ingegaan op het onderzoek De burgers als
rechter, waaruit blijkt dat burgers het niet onderling
eens zijn over de strafoplegging. Wel is duidelijk
dat de meeste steun bestaat voor het opleggen van
een taakstraf, ook onder geweldsdelicten. Dat is
nog sterker het geval als daarbij wordt verteld dat
de kans op recidive bij strafoplegging twee keer zo
groot is als bij het opleggen van een taakstraf. In
plaats van daaraan gehoor te geven, dus die
voorlichting te verbeteren, trekt de staatssecretaris
een geheel eigen conclusie uit dit onderzoek. Er is
al eerder aan gerefereerd. Hij zegt: "Dit onderzoek
toont aan dat er draagvlak is voor minimaal de helft
van de maximumstraf bij recidive." Voor een
dergelijke samenvatting van een wetenschappelijk
onderzoek zou ik mijn studenten een dikke
onvoldoende geven, maar ik vind het ook politiek af
te keuren dat politici zich op een dergelijke wijze
bedienen van wetenschappelijk onderzoek voor hun
politieke doeleinden. Spreek duidelijke taal en als
wetenschappelijk onderzoek het niet staaft, kom
dan met eigen argumenten.
Reageert de regering met dit wetsvoorstel
misschien op de druk van de hardnekkige publieke
opinie, los van dergelijke onderzoeken die door
wetenschappers zijn uitgevoerd, dat het
strafklimaat in Nederland te soft is omdat rechters
te laag zouden straffen? Ook dan lijkt het mij bij
uitstek aan de regering om het publiek voor te
lichten over de feiten. Volgens de onderzoeksbundel
van het WODC uit 2009, ook al aangehaald door
mevrouw Quik-Schuijt, kent Nederland juist een
streng strafklimaat in vergelijking met andere
West-Europese landen. De kans om na een
veroordeling in de cel te komen, ligt in Nederland
op 15%. In West-Europa zit alleen de Franse
rechter met 19% daarboven.
In België, Denemarken, Duitsland, Engeland,
Finland, Griekenland en Portugal staat de rechter
juist minder snel klaar met het opleggen van een
vrijheidsstraf.
Voorzitter. Tal van onderzoeken maken dus
duidelijk dat de Nederlandse rechters geen naïeve
watjes zijn die moeten worden gemaand, zich wat
fermer op te stellen tegenover daders. Zoals de
Raad van State al in zijn advies heeft gesteld: het
wetsvoorstel wil een oplossing bieden voor een
probleem dat er niet lijkt te zijn. In dat licht acht
het adviesorgaan de inbreuk op de
toemetingsvrijheid onevenredig. Maar ook de
regering zelf moet constateren dat de
toemetingspraktijk in het algemeen overeenkomt
met het oogmerk van de wetgever. Moet ik nu
concluderen dat de wetgever van mening is
veranderd? Heeft de regering ontdekt dat het
opleggen van een taakstraf in deze gevallen niet
effectief is gebleken?
Ook de onmogelijkheid om een tweede keer
een taakstraf op te leggen als een soortgelijk
misdrijf binnen vijf jaar opnieuw wordt gepleegd,
roept ook veel vragen en twijfels op. Hoe is de term
"soortgelijk" op te vatten? Juist omdat het om een
verbod gaat, zou een preciezere term te prefereren
zijn. Maar vooral: is het altijd wel aannemelijk bij
recidive dat die specifieke strafsoort, de taakstraf
dus, de herhaling heeft veroorzaakt? Spelen hier
niet veel meer redenen een rol? Ook bij een
vrijheidsstraf redeneren we niet: bij herhaling
moeten we maar geen vrijheidsstraf meer
opleggen, want dat heeft blijkbaar niet gewerkt.
Nog los van een beoordeling van het doel
dat de regering met het wetsvoorstel heeft, zijn er
ook onbedoelde effecten te verwachten.
Bijvoorbeeld dat het OM, om aan het verbod te
ontkomen, gaat vervolgen ter zake van een minder
zwaar misdrijf. Of dat de rechter in plaats van een
taakstraf een boete gaat opleggen of naast een
taakstraf een vrijheidsstraf van een dag. Acht de
regering het wenselijk dat de magistratuur
beslissingen gaat nemen louter en alleen om binnen
het wettelijk kader te blijven, omdat de wetgever
haar niet meer de ruimte biedt om op basis van
haar vakmanschap te oordelen?
Dan het punt dat het wetsvoorstel het de
rechter door de tweede nota van wijziging
onmogelijk maakt om een voorwaardelijke
gevangenisstraf te combineren met een taakstraf.
Ook hiervan kan het gevolg zijn dat de rechter
voortaan alleen een voorwaardelijke
gevangenisstraf oplegt, terwijl hij of zij het
passender had gevonden om daarnaast direct een
taakstraf op te leggen. Die twee soorten straf
kunnen elkaar erg goed ondersteunen, hetgeen
Reclassering Nederland onderstreept. De
argumenten die de regering geeft om ook deze
mogelijkheid teniet te doen, komen mijn fractie
bijzonder gekunsteld voor. Feit is dat de regering
met dit wetsvoorstel beoogde om de oplegging van
de kale taakstraf bij ernstige delicten te voorkomen
en dat ze nu ook de combinatie van straffen uit het
instrumentarium van de rechter haalt. Deze
toevoeging wordt in zijn geheel niet ondersteund
door de argumenten van het oorspronkelijke
voorstel en haalt ze zelfs onderuit, nu de kale
taakstraf op zichzelf kennelijk niet meer de
boosdoener is. Met de wijziging onthult de regering
nog duidelijker de achterliggende bedoeling van het
wetsvoorstel en dat is het beperken van de
straftoemetingsvrijheid van de rechter. En dat
vergelding meer centraal komt te staan, nu de
regering ronduit erkent dat recidive na het
opleggen van taakstraffen of voorwaardelijke
gevangenisstraffen minder vaak voorkomt dan na
het opleggen van een vrijheidsstraf.
Ik geef de regering graag mee dat ook de
meeste slachtoffers -- het lijkt namelijk alsof de
regering vooral de slachtoffers op het oog heeft --
de voorkeur geven aan een straf die werkt, die dus
effectief is, boven een straf die zou tegemoetkomen
aan een sentiment van vergelding.