Snelle jongens kaapten in de jaren negentig het betaald voetbal in Nederland. Met de belofte van sportieve glorie voor de club werkten zij de leden de deur uit. De vereniging veranderde in een onderneming die zaken deed op de markt van spelers, sponsors en merchandising. Voetbal ontwikkelde zich tot een commerciële sector van formaat. Een sector die onderhevig is aan de schommelingen van de economie en de grilligheid van sportprestaties.

Met die risico’s hielden de zakenjongens helaas geen rekening. Nu het veel clubs tegenzit is het betaald voetbal ineens niet meer van hen, maar van iedereen. Een volkssport die door gemeentebesturen overeind moet worden gehouden. In Arnhem, Breda, Utrecht, Enschede en andere gemeenten dreigt de belastingbetaler op te draaien voor de mislukte avonturen van de skyboxbobo’s.

Voor ambitieuze clubbestuurders is het natuurlijk moeilijk te verkroppen wanneer zij steevast genoegen moeten nemen met een plaats in de subtop van de eredivisie of lager. Een kleinere voetbalclub als Vitesse moest en zou dan ook aansluiting vinden bij de top-drie. Daar ging het mis. De club leefde boven haar stand, kwam in de problemen en moest aankloppen bij de gemeente Arnhem. Andere clubs, bang om de boot te missen, lieten eveneens de boekhoudkundige voorzichtigheid varen. De begroting werd sluitend gemaakt met optimistische schattingen van de opbrengst van spelersverkopen. Nu de Europese spelersmarkt is ingezakt, lopen de tekorten op.

Clubs met een kleine achterban en zonder grote geldschieter kunnen de status van topclub niet kopen, maar hoogstens op het veld verdienen. De gulheid van gemeentebesturen helpt hen niet om deze les te leren. Het van overheidswege bijpassen van tekorten dreigt een gebed zonder end te worden. Sinds wanneer is het een overheidstaak om boekhoudkundige en sportieve risico’s van profclubs af te dekken, laat staan de salarissen van de grootverdieners op het veld op peil te houden met belastinggeld?

De gemeentelijke subsidies aan noodlijdende voetbalclubs zijn bovendien een vorm van competitievervalsing, ten nadele van de clubs die hun eigen broek ophouden. Het is begrijpelijk dat de voorzitter van De Graafschap, hekkensluiter in de eredivisie, een rechtszaak tegen de KNVB en een klacht bij de Europese Commissie overweegt wanneer de club degradeert. De KNVB heeft ernstig gefaald bij het toezien op de begrotingen van de clubs en het verzekeren van een eerlijke competitie. Van de Europese Commissie mag verwacht worden dat zij actie onderneemt tegen subsidies die de concurrentie verstoren.

Er is geen reden om profclubs uit te zonderen van de Europese staatssteunregels, die overheidssteun aan ondernemingen in principe verbieden. De Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de Europese Unie, moet dan ook haar werk doen: strikte en duidelijke voorwaarden stellen aan voetbalsubsidies en deze criteria in de hele Unie toepassen. Dan weten gemeenten voortaan binnen welke grenzen ze moeten opereren. Met het paal en perk stellen aan subsidies zal de Commissie in veel landen de woede van tifosi opwekken. Maar het is ook niet chic om het aan gemeenten over te laten om de druk van voetbalsupporters te weerstaan.

We kunnen ons voorstellen dat voetballiefhebbers het saai gaan vinden dat PSV, Ajax en Feyenoord elk jaar op de eerste drie plaatsen in de eredivisie eindigen, en dat de Champions League gedomineerd wordt door clubs uit vier grote voetballanden. Ook de topclubs zelf hebben belang bij meer sterke concurrenten; alleen dan blijft de competitie spannend. In dit opzicht wijkt de ‘voetbalmarkt’ af van andere markten. Maar het is geen taak van de Haagse of Brusselse overheid om een spannende competitie af te dwingen. Om de kleinere profclubs meer financiële armslag en sportieve kansen te geven, dienen de KNVB en de UEFA initiatieven te nemen. Zij kunnen bijvoorbeeld een salarisplafond invoeren voor profspelers, of de inkomsten uit televisierechten gelijker verdelen over de clubs.

Het samen verzilveren van televisierechten en het delen van de opbrengsten is een vorm van concurrentiebeperking die op gespannen voet staat met de Europese regels tegen kartelvorming. Op grond hiervan verbood de Nederlandse Mededingingsautoriteit vorig jaar de gezamenlijke exploitatie van live-televisierechten. GroenLinks heeft daar toen protest tegen aangetekend. Van de nationale en Europese kartelwaakhonden mogen we verwachten dat zij afspraken die de competitie spannender maken niet dwarsbomen. Sinds het Verdrag van Amsterdam (1997) en de Eurotop van Nice (2000) wordt de Europese Commissie geacht “gehoor te geven aan sportorganisaties wanneer belangrijke vraagstukken in verband met sport aan de orde zijn” en rekening te houden met het “specifieke karakter” van de sport. Wat let de voetbalofficials om belet te vragen in Brussel en een uitzondering te bepleiten op de antikartelregels? Een ‘kartel’ dat zichzelf bedruipt is te verkiezen boven een ‘vrije markt’ aan een subsidie-infuus.