De Europese Conventie werkt aan een grondwet voor de Europese Unie. Deze zal bepalen of het Europese beleid in de toekomst nog sterker in onderonsjes tussen diplomaten en ministers bedisseld wordt, of dat burgers, hun gekozen volksvertegenwoordigers en maatschappelijk organisaties een grotere invloed krijgen op de besluitvorming. Maar niet alleen de besluitvormingsprocedures, ook de bevoegdheden van de EU staan ter discussie: wat blijft nationaal beleid en wat kan of moet Europa regelen?

De toekomst van het sociaal beleid kwam tot nu toe niet aan bod in de Conventie. Pas vorige week kwam daar verandering in, nadat Groenen, socialisten en sociaal-democraten het Europese 'maatschappelijk middenveld' hadden gemobiliseerd. Mede op instigatie van ondergetekende is zowel in Brussel als in Den Haag een oproep gelanceerd om het Europese sociale model te handhaven en uit te bouwen. Vakbonden, vele sociale NGO’s, (euro)parlementariërs en regeringsleden ondertekenden deze oproep. Het eerste resultaat is er al, want bij de laatste plenaire vergadering van de Conventie stelde voorzitter Giscard d'Estaing de oprichting van een werkgroep sociaal beleid in het vooruitzicht.

De inzet van de oproep is drieledig. Allereerst dient het bestaande EU-grondrechtenhandvest te worden opgenomen in de grondwet. Daarmee wordt het bindend. Het handvest is uniek, omdat het klassieke én sociale grondrechten omvat. Er valt nog wel wat aan te verbeteren, zoals opname van de belangrijkste verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en daarom dient naast het handvest ook een revisieclausule te worden opgenomen in de grondwet.
Op de tweede plaats moet het Europese sociale model, gebaseerd op solidariteit, verankerd worden in de EU-grondwet. Dat zo'n model bestaat, wordt zichtbaar wanneer we de uiteenlopende sociale stelsels van de EU-landen vergelijken met het harde Amerikaanse model. Typisch Europees zijn de sociale zekerheid en pensioenvoorzieningen, de actieve bestrijding van armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting, het waarborgen van de toegang tot gezondheidszorg en publieke diensten. Ook de overlegstructuren van vakorganisaties, werkgevers en overheid en de medezeggenschap van werknemers zijn bepalend voor de (concurrentie)kracht van het Europese model.
Het derde punt van de oproep is de noodzaak tot verdere integratie van economische politiek, sociaal en werkgelegenheidsbeleid en de eisen van duurzame ontwikkeling. De aandacht voor markt en munt mag niet ten koste gaan van mens en milieu.

Borgen van het Europese sociale model wil allerminst zeggen dat alle sociaal beleid in Brussel geregeld moet worden. Op dit moment bestaat er harde EU-wetgeving, in de vorm van minimumnormen, voor onder meer veiligheid en gezondheid op het werk, werktijden, ouderschapsverlof, flexibele arbeid en het tegengaan van discriminatie. Veel nationale regeringen hebben moeite met verdere harmonisatie. Maar tegelijk streven zij gezamenlijk wel naar flexibilisering van arbeidsmarkten, toename van arbeidsparticipatie (met name door vrouwen en ouderen) en grotere arbeidsmobiliteit in Europa. Om deze doelen te bereiken, zonder sociale dumping te bevorderen en sociaal protest uit te lokken, zal Europa ook in sociaal opzicht een eerlijke speelveld moeten worden. Europese minimumafspraken over bijvoorbeeld sociale zekerheid zijn daarvoor noodzakelijk. De EU-grondwet moet effectieve en democratische besluitvorming hierover mogelijk maken.

Dat is geenszins vanzelfsprekend. De regeringen van de EU-landen hebben een voorkeur ontwikkeld voor zachte afspraken, de zogenaamde 'open coördinatie'. Het Europese werkgelegenheidsbeleid krijgt op deze manier vorm, en terwijl de methode nog nauwelijks geëvalueerd is wordt zij uitgebreid naar armoedebestrijding, pensioenbeleid en immigratie. Een majeur nadeel van de open-coördinatiemethode is haar weinig democratische karakter. Er komt geen volksvertegenwoordiger aan te pas en burgers kunnen geen aanspraken ontlenen aan de vrijblijvende beloftes die nationale ministers elkaar doen. Zo rapporteerde de Europese Commissie deze week dat Nederland er niet in slaagt om de Europese afspraken over 'een leven lang leren' in de praktijk te brengen, maar meer dan een Brusselse reprimande levert dat niet op.
Ook de om hun soevereiniteit bekommerde nationale regeringen zullen ooit ontdekken dat hun eigenbelang gediend is met verplichtender, democratisch gelegitimeerde Europese regels. Hopelijk is de Conventie zo vooruitziend om daarvoor de basis te leggen in het sociale hoofdstuk van de EU-grondwet.