Iedereen in Nederland zegt het te willen, die schone en hoogwaardige kenniseconomie. Toch dreigen we de boot te missen. Het innoverend vermogen van Nederland blijft al bijna twintig jaar achter bij de rest van Europa. De afgelopen maanden luidden universiteiten, werkgevers en de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) de noodklok. Ericsson vertrok uit Twente en Philips, de grootste private R&D investeerder van ons land, speculeert openlijk over het verplaatsen van zijn 8 duizend onderzoekers naar het buitenland.

Deze kloof tussen ambitie en resultaat is in de eerste plaats een ordinaire geldkwestie. Begin jaren '80 gaven wij nog circa 8% van ons Bruto Binnenlands Produkt uit aan onderwijs, nu zitten we op 4,7%. Nederland blijft daarmee ook ver achter bij het OESO gemiddelde, en valt in het niet bij echte koplopers als Finland en Zweden die bijna het dubbele investeren. Van deze kortzichtige zuinigheid heeft ook het Nederlandse bedrijfsleven last, het bevindt zich met haar onderzoeksinvesteringen in de staart van Europa.

De Paarse kabinetten besteedden het overheidsgeld liever aan lastenverlichting of de zoveelste miljardeninvestering in Nederland Distributieland. Een lijn die het kabinet Balkenende moeiteloos heeft voortgezet. In dezelfde week dat de Kamer werd gevraagd één miljard euro vrij te spelen voor onvoorziene kosten van de Betuwelijn bleek het onmogelijk de korting op het hoger onderwijs van € 35 miljoen ongedaan te maken.

Ook het fiscale beleid ademt nog altijd een nostalgisch verlangen naar de zware industrie. Het beprijzen van vervuiling gebeurt slechts mondjesmaat (paars) of wordt zelfs teruggedraaid (Balkenende). Opeenvolgende kabinetten zwichtten voor de asfalt en beton lobby en laten de vernieuwende ondernemingen die vooroplopen met energie- en materiaalzuinige producten en diensten in de kou staan. Daarmee doen we onszelf niet alleen op groen gebied tekort, ook economisch is het op langere termijn funest.

Zie Denemarken met haar florerende windmolenindustrie. Duurzaamheid is geen overwaaiende trend, het is een onvermijdelijke afslag die de wereldeconomie gaat maken. Daarin vooroplopen betaalt zich dubbel en dwars uit. Het Nederlandse bedrijfsleven moet breken met de idee dat we de internationale concurrentieslag op prijs kunnen winnen. Nederland Lagelonenland is een doodlopende weg.

Tot slot: Een echte kenniseconomie beperkt zich niet tot de top van de arbeidsmarkt. Het leren, het omgaan met nieuwe kennis, moeten alle werknemers zich eigen maken. Iedereen heeft een basis nodig om van daaruit met de ontwikkelingen mee te kunnen doen. Levenslang leren begint daarom met een goede basis: het middelbaar en voorbereidend onderwijs. Dat vraagt in de eerste plaats om het oplossen van de problemen op het VMBO. Investeringen zijn nodig om schooluitval te voorkomen, kleinere groepen te maken en meer persoonlijke begeleiding te geven.

Daarnaast vraagt een kenniseconomie om voortdurende bijscholing. Dit moet de overheid stimuleren. Bijvoorbeeld door een fiscale faciliteit. In plaats van de bestaande fiscale scholingsfaciliteit uit te breiden schaft het kabinet Balkenende de extra aftrekmogelijkheid voor werknemers van boven de 40 jaar af. Het lijkt wel alsof sommigen het gewoon niet willen leren.