Het kapitalisme heeft wel degelijk een moraal, het is zelfs de best denkbare, stelt Frits Bolkestein (Forum, 25 januari) in reactie op globaliseringscritici. ‘Een andere wereld is mogelijk’, het motto van de anti-, anders- of ware globalisten, lijkt daarmee op zijn zachtst gezegd overbodig. Streven de honderdduizend deelnemers aan het Wereld Sociaal Forum in Porto Alegre niets anders na dan het zoveelste ‘romantisch verhaal van geweld, revolutie en een egalitaire utopie’?

Wij denken van niet. In zijn wens de globaliseringscritici voor eens en altijd af te serveren schetst eurocommissaris Bolkestein een wel erg romantisch en utopisch beeld van het economisch liberalisme. Het kapitalisme beschikt alleen op papier over de morele superioriteit. Neem zijn stelling dat ethische gedragsvoorschriften en deugden die kortzichtig egoïsme in toom houden als vanzelf tot stand komen en ‘zichzelf consolideren zonder direct overheidsingrijpen’. Was het maar waar, zullen de werknemers en beleggers denken die hun baan en geld verloren toen Enron en WorldCom ten onder gingen aan kortzichtig egoïsme van een handjevol topmanagers. Hoe kan het dat The Economist, het lijfblad van de liberalen, wekelijks bericht over de vertrouwenscrisis van het kapitalisme zonder dat Bolkestein daar lucht van krijgt?

De economische theorie kent tal van voorbeelden waarbij vals spel en het schenden van afspraken voor het individu goed uitpakken. Juist daarom ligt in het organiseren van samenwerking en de naleving van afspraken een voorname taak voor de overheid in een markteconomie. De globalisering van de economie en de (daardoor) toenemende vrijheid van de markt (lees: managers met optiepakketten) vormen waarschijnlijk de hoofdoorzaak van het geschonden vertrouwen.

Bolkestein verwijst naar het klassieke liberale geloofsartikel dat als iedereen ‘zijn eigen voorkeuren’ nastreeft, dit uiteindelijk ‘het belang van iedereen dient’. Dat is een onhoudbare stelling in een wereld waarin de toegang tot gezondheidszorg, kennis en kapitaal zo ongelijk verdeeld is als in de onze. Zouden de armen en zieken in Afrika en Zuidoost-Azië niet beter af zijn als wij ook eens aan hun belangen dachten?
Neem het actuele voorbeeld van de toegang tot medicijnen. De westerse fabrikanten van medicijnen streven hun eigenbelang na. Dat betekent dat zij een patentvergoeding verlangen voor het laten namaken van hun medicijnen in ontwikkelingslanden. Ook al betreft het hier doodzieke mensen zonder koopkracht. Onder druk van onder meer kritisch-globalisten is vorig jaar een eerste overeenkomst gesloten die het mogelijk moet maken om in noodgevallen tot productie zonder licentie over te gaan. De uitwerking hiervan had afgelopen Kerst rond moeten zijn. Helaas was de kerstgedachte bij de onderhandelaars van de Europese Commissie en (vooral) de VS ver te zoeken. Zij stellen eisen die het gebruik van de uitzonderingsbepaling extreem moeilijk maken. Inderdaad eigenbelang, maar wordt de wereld hier beter van?

Bolkestein stelt dat alles wat wij in het Westen bereikt hebben te danken is aan ‘de vrije markt’. Volgens hem ‘het voertuig waarmee het Westen belangrijke elementen van haar beschaving (…) kan exporteren’. Maar in het Westen is van een vrije markt nergens sprake. Slechts de afgelopen twintig jaar is de beweging naar een vrije markt echt op gang gekomen. Maar tussen het Europese of Rijnlandse model met haar nadruk op overleg en sociale bescherming en het harde Angelsaksische ieder voor zich-model bestaat een groot verschil. Wat moeten wij dan eigenlijk ‘naar andere streken exporteren’? En is dat wel zo verstandig. Bij de Aziatische Tijgers, de meest succesvolle economische groeiers van na de Tweede Wereldoorlog, had de overheid een stevige vinger in de pap. Juist de landen die zich wisten te onttrekken aan het liberaliseer of ik schiet-dreigement van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank waren succesvol. De verplichte ‘vrije markt’-behandeling van deze economische kwakzalvers geldt overigens alleen voor de allerarmsten. De VS en Europa weten voor zichzelf wel beter en maken gretig gebruik van handelsbelemmeringen en steun aan de eigen producenten.

Bolkestein weet ook wel dat een geheel vrije markt niet kan bestaan. In een bijzinnetje noemt hij ook de rechtsstaat als kapitalistische deugd. Het probleem is nu juist dat een mondiale rechtsstaat er niet is. Bolkestein ziet dit niet als een probleem: ‘Globalisering verwijst niet alleen naar internationale kapitaal- en handelsstromen, ook naar ontstaan en naleving van een bepaalde ethiek op wereldniveau’. Maar juist deze ethiek ontbreekt. Zonder wereldwijde gedragsnormen kunnen ‘slimme’ bedrijven gewoon hun eigenbelang nastreven. En dus ruimt Dow Chemical haar troep in Bhopal niet op en maakt Shell er in Nigeria een zooitje van.

Bolkestein is een vurig pleitbezorger van afspraken over het vrijmaken van handels- en kapitaalstromen, maar vindt het nutteloos om deze vergezeld te doen gaan van afspraken over minimumnormen op sociaal of milieugebied. Niet op wereldniveau, en zelfs niet op Europees niveau.
Het alternatief voor de huidige globalisering van het Wilde Westen is niet ‘de revolutie’ of ‘een egalitaire utopie’. Het is wel het geven van een menselijk gezicht aan de globalisering. Daarvoor is een minimale mondiale rechtsstaat nodig die bijvoorbeeld fundamentele arbeidsnormen als het verbod op slavernij en de vakbondsvrijheid beschermt, en die landen (VS) die zich niet houden aan wereldwijde milieu-afspraken (Kyoto) het economisch voordeel daarvan (via te lage energieprijzen) ontneemt. De machtsbalans tussen overheden en bedrijfsleven moet worden hersteld, zo werd in Porto Alegre onderstreept. Regeringen moeten beter samenwerken in internationale organisaties om de macht van het bedrijfsleven in te tomen.
Een eerlijke globalisering betekent ook dat iedereen een faire kans moet krijgen. Dat kan alleen als het Westen ruimhartig is met haar steun aan ‘globalisering’ van publieke voorzieningen als gezondheidszorg en onderwijs te ‘globaliseren’. Alleen zo kan ieders kwaliteit tot zijn recht komen. Daar worden we allemaal beter van.