Dit wetsvoorstel, waar op 3 juli over werd gedebatteerd, herziet door een wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling en de Wet op de rechterlijke organisatie de gerechtelijke indeling van het Europese deel van Nederland. Het aantal arrondissementen en ressorten worden verminderd. Op drie onderdelen: kwaliteit en toegankelijkheid van de rechtspraak, kwaliteit van bestuur en bedrijfsvoering wil de regering een bijdragen leveren aan de (verbetering van de) kwaliteit van de rechtspraak. Na stemming is dit wetsvoorstel op 10 juli met algemene stemmen aangenomen. Lees de spreektekst van Margreet de Boer.
Voorzitter. Wij spreken vandaag over de
herziening van de gerechtelijke kaart; een wetsvoorstel
dat de gemoederen aardig in beroering heeft gebracht.
In het bijzonder in Oost-Nederland, maar ook uit
andere delen van het land bereikten ons berichten
van zorg. Er bereikten ons ook veel berichten die
aandrongen op spoed, omdat men popelde nu echt
vorm te gaan geven aan de nieuwe organisatie.
Zoals ik in mijn schriftelijke inbreng reeds
heb aangegeven, onderschrijft mijn fractie de
doelstelling van het wetsvoorstel om de kwaliteit
van de rechtspraak te verhogen door tegemoet te
komen aan de groeiende behoefte aan specialisatie
en concentratie binnen de rechterlijke macht. Ook
kunnen wij ons voorstellen dat er, in ieder geval op
sommige plaatsen, behoefte is aan een zekere
schaalvergroting opdat de spankracht van de
organisatie kan worden versterkt.
De discussie over de gerechtelijke kaart lijkt
voor een belangrijk deel te gaan over de vraag of
het arrondissement Oost-Nederland en het ressort
Noord- en Oost-Nederland niet te groot worden.
Veel van mijn collega's hebben deze vraag vandaag
wederom aan de orde gesteld. Wij delen de door
hen geuite zorgen. Deze zorgen betreffen ook de
toegankelijkheid van de rechtspraak voor
justitiabelen. Ook burgers en kleine bedrijven
kunnen, soms tegen hun wil, betrokken raken bij
juridische geschillen op specialistische
rechtsterreinen. En is de rechtspraak dan werkelijk
nog toegankelijk wanneer het bezoeken van je
zitting je een hele dag kost en dat behoorlijk wat
aan reiskosten met zich brengt? Reiskosten waar
on- en minvermogenden overigens geen
tegemoetkoming voor krijgen. En wat kost die
reistijd extra aan advocaatkosten?
Ik wil echter vooral aandacht vragen voor
een andere zorg met betrekking tot de organisatie
van de rechterlijke macht: de zorg dat door de
schaalvergroting en de gewijzigde
bestuursstructuur in combinatie met de
outputfinanciering, de kwaliteit van de rechtspraak
in het individuele geval, en daarmee het belang van
de justitiabele, onder druk komt te staan. In mijn
schriftelijke vragen aan de regering ben ik hier ook
al op ingegaan, waarbij ik aansluiting heb gezocht
bij een advies van de Raad voor de
Maatschappelijke Ontwikkeling, genaamd
Tegenkracht Organiseren. Ook in dit debat gebruik
ik dit advies als kapstok voor mijn inbreng, omdat
het zo goed laat zien waar onze zorgen liggen. In
zijn advies beschrijft en analyseert de RMO een
mechanisme van wat hij noemt perversiteit: het
effect dat binnen een organisatie of sector waarin
meervoudige belangen een rol spelen, het interne,
op de eigen organisatie gerichte belang gaat
domineren. Dit proces kent verschillende stappen.
Allereerst worden de aanwezige, meervoudige
belangen geabstraheerd tot vaak kwantitatieve
input in sturingsmodellen, vervolgens wordt één
belang -- vaak het op de interne organisatie
gerichte of financiële belang -- dominant en
vervolgens gaan alle actoren binnen de organisatie
zich conform dat dominante belang gedragen,
waardoor de andere belangen -- vaak de meer
maatschappelijke belangen -- het onderspit delven.
Om een dergelijke perversiteit tegen te
gaan adviseert de RMO onder meer om voldoende
tegenkracht te organiseren binnen de organisatie;
tegenkracht die juist het niet dominante belang
ruimte geeft en over het voetlicht brengt. Mijn
fractie is er niet gerust op dat binnen de nieuwe
gerechtelijke organisatie voldoende tegenkracht
georganiseerd zal zijn. Ja, de onafhankelijkheid van
de rechter en de rechtspraak is wettelijk
gegarandeerd en rechters zijn, althans op papier, in
hun rechtsprekende taak autonoom. Maar wat het
rapport van de RMO nu juist laat zien, is dat ook de
professionals die het belang van de burgers
vooropstellen, meegezogen kunnen worden in de
dominante stroming die ze -- niet eens altijd gewild
-- onder druk zet om hun kwantitatieve targets te
halen. Docenten in het hbo zijn onafhankelijk in de
beoordeling van hun leerlingen, maar op sommige
scholen werd de druk om voldoende output te
leveren zo hoog dat zij zich genoodzaakt voelden
hierin mee te gaan en hun normen naar beneden
bij te stellen. Ik zeg niet dat rechters dit ook doen
en zaken afraffelen omdat anders de productie niet
gehaald wordt, maar wat het RMO-rapport laat zien
is dat dit mechanisme zich binnen allerlei
organisaties voordoet. Dus waarom zou het zich
binnen de rechterlijke macht niet kunnen voordoen?
En zoals de woordvoerder van de PvdA reeds met
een aantal citaten heeft aangegeven, zijn er wel
degelijk signalen die erop wijzen dat de autonomie
van de rechterlijke professional onder druk staat als
gevolg van bedrijfsmatige motieven. Ook de manier
waarop tijdens dit wetgevingsproces is omgegaan
met stevige tegengeluiden uit Oost-Nederland wekt
niet de indruk dat de mening van de professional
heel erg serieus wordt genomen.
Het is dus van belang om voldoende
tegenkracht te organiseren. Tegenkracht tegenover
de druk vanuit outputgestuurde financiering.
Tegenkracht die het maatschappelijk belang borgt
en dan niet een geabstraheerd maatschappelijke
belang van de gemiddelde rechtszoekende, maar
echte belangen van echte justitiabelen; en echte
belangen van echte professionals, zoals rechters en
advocaten. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat
die tegenkracht met deze nieuwe wet op de
gerechtelijke organisatie georganiseerd wordt. Ja,
de gerechtsvergaderingen blijven bestaan, maar
worden zo groot dat je je af kunt vragen of de
individuele belangen hierin nog wel voldoende tot
uiting worden gebracht en hun weg vinden richting
de afvaardiging die overleg voert met het
gerechtsbestuur; zeker nu de afvaardiging ook kan
bestaan uit managers zonder rechtsprekende taken.
En ja, er komen cluster- of teamvergaderingen,
maar of en hoe deze in overleg treden met het
gerechtsbestuur is niet verankerd. En ja, er moet
een portefeuille kwaliteit en uniforme
rechtstoepassing zijn binnen de gerechtsbesturen,
maar hoe voorkom je dat de nadruk op de
uniformiteit komt te liggen, en kwaliteit alleen nog
kwantitatief wordt gemeten? En ja, de Raad voor de
rechtspraak heeft ook een sturende rol op de
kwaliteitsontwikkeling en doet dat zeer serieus,
maar als ik in het antwoord van de regering lees:
"De raad initieert en ontwikkelt in toenemende
mate kwaliteitsprogramma's, en kanaliseert
geluiden uit de rechtspraak"; dan gebeurt er
precies wat de RMO beschrijft. Kwaliteit wordt
geabstraheerd in modellen, kwaliteitsprogramma's,
en alleen het dominante geluid binnen de
organisatie wordt nog gehoord. De geluiden worden
namelijk gekanaliseerd. Ook de topdownvormgeving
van de zaaksverdelingsreglementen illustreert dit. Daarom
stel ik de regering nogmaals de vraag: hoe gaat zij
ervoor zorgen dat er echte tegenkracht
georganiseerd gaat worden, dat de belangen van de
justitiabelen, van de rechters, van de advocaten
een rol van betekenis blijven spelen in de sturing
van de rechterlijke organisatie? Hoe ondersteunt zij
de rechter, die vanuit zijn of haar professionaliteit
weerstand wil bieden aan de druk van de
productienormen?
Het organiseren van tegenkracht is echter
niet de enige aanbeveling die de RMO doet voor het
tegengaan van perversiteit. Een andere aanbeveling
betreft de sturingsinstrumenten die vaak vanuit de
overheid worden opgelegd. De RMO beveelt aan dat
voorkomen moet worden dat slechts één
sturingsinstrument wordt gebruikt en wijst erop dat
sturingsinstrumenten flexibel toegepast moeten
kunnen worden. Expliciet wordt erop gewezen dat
de overheid terughoudend moet zijn in de koppeling
tussen één instrument en de financiering. In het
geval van de rechtspraak vindt financiering plaats
op grond van output: de rechtspraak ontvangt voor
elke afgedane zaak een van tevoren bepaalde prijs.
Is de minister het met de RMO eens dat een
dergelijke eenzijdige sturing risico's met zich
brengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet de
minister mogelijkheden om meer diversiteit aan te
brengen in de financiering en daarmee de sturing
van de rechtspraak?
Tot slot een korte vraag over een meer
procedureel aspect. Ik heb gisteren met interesse
geluisterd naar het debat over de nationale politie.
Verschillende fracties hebben aangedrongen op het
aanhouden van het wetsvoorstel in afwachting van
een aantal wijzigingen. In het hele
wetgevingsproces is door de regering gezegd dat de
behandeling van dit wetsvoorstel en dat inzake de
nationale politie gekoppeld zouden moeten zijn.
Mocht het wetsvoorstel inzake de nationale politie
aangehouden worden, wat betekent dit dan in de
ogen van de minister voor het onderhavige
wetsvoorstel?
Ik heb veel relevante thema's met
betrekking tot de herziening van de gerechtelijke
kaart niet besproken in mijn bijdrage. Ik heb dat
gedaan in de overtuiging dat de collega's daaraan
ruim aandacht zouden besteden, en ben daar tot nu
toe niet in teleurgesteld. Ik heb ervoor gekozen in
mijn bijdrage te focussen op één aspect: het
borgen dat ook in de toekomst de maatschappelijke
belangen voldoende worden meegewogen binnen
het bedrijf wat rechtspraak heet. Ik wacht de
antwoorden met belangstelling af.