Jan Laurier: "Het kan vandaag een belangrijke dag zijn voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, voor het land Nederland en voor het Koninkrijk als geheel. Immers, als wij vandaag tot een vruchtbare beraadslaging komen en deze vervolgens kunnen afronden met positieve besluitvorming, dan is er een belangrijke stap gezet naar de definitieve ontbinding van het land de Nederlandse Antillen en staan er de contouren van een koninkrijk dat voortaan bestaat uit vier autonome landen en zal het land Nederland in de toekomst zijn uitgebreid."

Kern van discussie vandaag is de aanpassing van het Koninkrijksstatuut. Deze aanpassing kent een destructief element, namelijk het opheffen van het land de Nederlandse Antillen, en een constructief component, namelijk de constituering van twee nieuwe autonome landen en de uitbreiding van het land Nederland. Om met dat eerste, het destructieve element, te beginnen, het land de Nederlandse Antillen is geen gelukkige constructie geweest. Al te gemakkelijk is gedacht dat de samenvoeging van een aantal delen van het Caribische gebied wel tot een geheel zou leiden, maar de uitspraken van de bevolking van de verschillende eilanden over haar toekomst hebben laten zien dat dit geen eenheid is geworden. Uiteindelijk is gekozen voor uiteenlopende ontwikkelingsrichtingen. Voor een deel van de eilanden geldt dat men aansluiting zoekt bij het Europese deel van het Koninkrijk. Andere eilanden zoeken meer autonomie. Wellicht is dat voor sommige een opstap naar volledige zelfstandigheid ten opzichte van het Koninkrijk. Uit de constatering van de fractie van GroenLinks zou al te gemakkelijk kunnen worden afgeleid dat de instemming met de voorstellen die thans voorliggen, een gemakkelijke beslissing zou worden. Dat is echter niet zo. In de gedachtewisseling over de zogenaamde BESvoorstellen van een aantal maanden geleden zei ik vanaf deze plaats dat wij wellicht over het gemakkelijkste deel van de voorstellen spraken. Misschien kan de staatssecretaris zich dat nog herinneren. De grootste opgave ligt immers niet in de ontbinding van een land, maar in de vorming van de nieuwe landen. Zij zullen levensvatbaar moeten zijn en de toekomst beter moeten kunnen doorstaan dan het land dat opgeheven wordt. Men zal de bevolking garanties dienen te bieden op het punt van goed bestuur, met alles wat daarbij hoort: rechtszekerheid en kwaliteit van bestaan. Ja zeggen tegen de ontbinding van een land en ja zeggen tegen de vorming van nieuwe landen kan en mag niet betekenen dat weggekeken wordt van het perspectief van de nieuwe landen. Een positieve beoordeling van de keuze van de bevolking voor autonomie is het tegenovergestelde van aan het lot overlaten. Op dat punt heeft mijn fractie geworsteld met twijfels of daadwerkelijk aan de condities is voldaan om de nieuwe landen een goede start te laten maken, die de bevolking met haar keuze verdient. In de beleving van mijn fractie heeft dat vooral met twee zaken te maken. In de eerste plaats heeft het te maken met de wijze waarop het afgesproken proces is doorlopen. Aanvankelijk waren er heldere afspraken over de criteria die zouden gelden voor de overstap naar een autonoom land binnen het Koninkrijk. De condities voor een goede rechtshandhaving en rechtspleging, voor goed bestuur en voor een verantwoord financieel beleid zouden moeten zijn gerealiseerd. Gaandeweg het proces - sprekers voor mij wezen erop - zijn deze criteria losgelaten en bleek het verkrijgen van de autonome status een voorwaarde te worden om deze criteria te realiseren. Mijn fractie had en heeft daar grote moeite mee. Een tweede punt van twijfel heeft betrekking op de wijze waarop het proces van autonomisering van Aruba is gelopen. Waardering is er voor een reeks van ontwikkelingen die het eiland heeft doorgemaakt, maar er zijn ook zorgpunten. Niet alle destijds gemaakte afspraken zijn gerealiseerd; daarover bestaan op dit ogenblik grote zorgen. Mevrouw Linthorst verwees al naar de ontwikkelingen met betrekking tot de begroting. Ook op het punt van goed bestuur worden weleens twijfels gehoord. Ik zou graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt hebben. Natuurlijk kent het Statuut de zogenaamde waarborgfunctie en geven de artikelen 50 en 51 de mogelijkheid om vanuit het Koninkrijk maatregelen te treffen. Hierbij gaat het echter, zoals de staatssecretaris ook aangeeft in de nota naar aanleiding van het verslag, om een uite rst zwaar middel dat pas kan worden ingezet als alle pogingen tot verbetering en samenwerking hebben gefaald. Het ligt in de rede een dergelijk middel pas in te zetten als het in een van de landen van het Koninkrijk echt goed fout is gelopen. Daarmee lijkt het nauwelijks een middel te zijn dat kan worden ingezet bij de opbouw van een land. Dat is per slot van rekening een proces van verbetering en voortgang. Mijn fractie juicht het dan ook toe dat er aan de overkant een amendement van de heer Remkes en, vooral, een motie van de heer Leerdam zijn aangenomen die de condities hebben geschapen om én de stap naar autonomie te maken én de verdere opbouw van de autonome staat vorm te geven. Op dat punt heeft mijn fractie nog wel enkele vragen. In de eerste plaats voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur die een uitvloeisel is van de motie-Leerdam, erin dat er op basis van plannen van aanpak op genoemde punten wordt gewerkt aan de verdere organisatorische opbouw van de nieuwe autonome landen. De volledige status van autonoom land wordt pas bereikt als de plannen van aanpak zijn gerealiseerd. De AMvRB geldt in principe voor twee jaar maar kan telkens met twee jaar worden verlengd. Voor zowel intrekking als verlenging van de algemene maatregel is een besluit nodig, en dat besluit wordt voorgehangen bij het parlement. Op dat punt is het natuurlijk van belang dat wij hier en aan de overkant kunnen beoordelen of het punt bereikt is of juist niet, zodat het besluit kan worden ingetrokken dan wel verlengd. Mijn fractie is niet helemaal duidelijk hoe in de tussentijd de Kamers zullen worden geïnformeerd om dat oordeel te kunnen vellen. Mevrouw Linthorst zei het ook al: wij zijn hier eigenlijk bezig met een besluit onder stoom en kokend water om de datum van 10-10-'10 te halen. Toch ligt er een aantal vragen. De staatsregeling van Curaçao is in eerste aanleg afgestemd. De staatsregeling van Sint-Maarten moet nog worden gerealiseerd. Heeft de staatssecretaris er op dat punt vertrouwen in dat daadwerkelijk de datum van 10-10-'10 wordt gehaald? Ziet de staatssecretaris nog andere problemen op de weg? Ik heb nog een enkele vraag over het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Unusrechtspraak is de regel bij gerechten in eerste aanleg. Dat is niet vreemd; in Nederland doen wij dit ook. Maar in Nederland hebben wij de mogelijkheid om ingewikkelde gevallen door te verwijzen naar een meervoudige kamer. Dat is voor de kwaliteitsverbetering van de rechtspraak een groot goed. Onze fractie begrijpt wel dat met kleinschalige gerechten terughoudend met zo'n doorverwijzing zou moeten worden omgesprongen, maar zou niet in elk geval gestimuleerd moeten worden om ingewikkelde vragen die verschillend beantwoord kunnen worden in een meervoudige kamer te behandelen? Mijn tweede vraag heeft betrekking op het risico van vooringenomenheid. Daarom bestaat de regel dat rechters die hebben kennisgenomen van een zaak er niet meer voor in aanmerking komen als deze zaak opnieuw behandeld wordt. Het risico van vooringenomenheid moet verkleind worden. Maar is de betreffende regel daartoe voldoende? Het wereldje is klein en het is moeilijk om te voorkomen dat rechters weten welke zaken er spelen. De kans dat zij het weten is nog groter bij zaken die zich lenen voor een hoger beroep. De vraag van mijn fractie is dan ook of er geen extra waarborgen zouden moeten worden ingebouwd die burgers garanderen dat een tweede behandeling van de zaak een nieuwe en onpartijdige blik inhoudt. Een derde vraag gaat over de eis van zo veel mogelijk garanties van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Mijn fractie is daarom blij met de onverenigbaarheid van functies, maar vraagt zich af hoe in dit licht zich de bepaling verhoudt dat rechters kunnen worden verplicht zich op een bepaald eiland te vestigen. Voorzitter, ik rond af. Wij begrijpen dat de voorliggende voorstellen een begin zijn, maar dat hoort ook bij het constructieve element van het Statuut.