Dit wetsvoorstel implementeert de Europese dienstenrichtlijn betreffende diensten op de interne markt, met als doel het verbeteren van de Europese interne dienstenmarkt door de belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverrichters weg te nemen, waardoor de economie verder kan groeien.
Aanleiding voor het opstellen van de dienstenrichtlijn was het feit dat de bestaande Europese regelgeving en rechtspraak over de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging niet voldoende bleken om de belemmeringen op de interne markt voor diensten op te heffen. De drie belangrijkste componenten van de dienstenrichtlijn zijn administratieve vereenvoudiging, verbetering van de kwaliteit van diensten en samenwerking tussen bevoegde instanties. De richtlijn moet uiterlijk 27 december 2009 geïmplementeerd zijn.
Jan Laurier startte zijn bijdrage aan dit debat als volgt: "De Dienstenwet is een complexe wet. Hij geeft kaders aan, maar op een aantal punten zal nog veel moeten worden geregeld. In feite gaat het om een soort drietrapswetgeving, waarvan het wetsvoorstel dat vandaag wordt behandeld, stap één is. Hierna volgt nog een aanpassingswet met de relevante sectorwetgeving, die nu in behandeling is in de Tweede Kamer, en een veegwet die later gebleken onvolkomenheden aanvult of corrigeert. De keuze voor deze werkwijze geeft aan dat het gaat om de implementatie van een Europese richtlijn met een zeer brede werking, met aanzienlijke gevolgen voor veel wet- en regelgeving en met grote consequenties voor bestuurlijke processen in ons land."

Met deze eerste stap worden eigenlijk de hoofdverplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn, neergelegd. Het gaat om het vereenvoudigen van administratieve voorschriften en het tot stand
brengen van een loket waar dienstverleners de procedures en de formaliteiten op afstand met bevoegde instanties kunnen afwikkelen. Daarnaast gaat het om het geven van een aantal algemene voorschriften voor vergunningstelsels die wij in Nederland nog niet kennen. Verder gaat het om de bescherming van afnemers van diensten. Voorts gaat om een informatieloket voor consumenten en ondernemers. Ten slotte gaat het ook om grensoverschrijdende administratieve samenwerking en om informatieuitwisseling tussen bevoegde instanties. Dat is nogal wat bij elkaar. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat wat nu in de Dienstenwet wordt geregeld, nog de meest eenvoudige stap is van de nog te regelen zaken.
Wij moeten constateren dat op dit punt nog altijd de nodige verwarring bestaat over de precieze reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Er zijn dingen uitgezonderd, maar er is ook een aantal grensgevallen. Tegelijkertijd is sprake van een grote tijdsdruk om het in te voeren, zoals voorgaande sprekers ook hebben gesteld. Een van de redenen van de tijdsdruk is natuurlijk dat Europa het voorschrijft, maar ook dat mensen per 1 januari 2010 rechten kunnen ontlenen aan de Dienstenrichtlijn. Dat betekent in feite dat daar waar niet voldoende aan de richtlijn is voldaan, schadeclaims kunnen worden ingediend. Dat rechtvaardigt natuurlijk de vraag of naar de mening van de minister de voorbereiding van de andere overheden al dermate voldoende is dat men er daar in ieder geval van verzekerd kan zijn dat dit soort zaken zich niet voordoet.
Volgens de Dienstenwet moet er ook één loket komen. Mijn fractie moet het wel van het hart dat Nederland zo langzamerhand vergeven is van de één-loketten. Soms neemt het zelfs curieuze vormen aan. Zo staat in de memorie van toelichting op pagina 25: de richtlijn vereist de realisering van een digitaal één-loket; en: een lidstaat mag over meerdere van dit soort centrale loketten beschikken. Het is wel een heel eigen definitie van het begrip "één-loket". ICT vormt bij die loketten over het algemeen de backbone; dat is waarop men in feite steunt. Vaak blijkt die in de praktijk heel kwetsbaar te zijn. Wij zien het nu bij de invoering van de Wabo, waar men keer op keer aan het uitstellen is, omdat de ICT niet op orde is. De vraag is dan ook hoe het zit met de één-loketten die in het kader van deze Dienstenwet worden gerealiseerd.
Sprekers voor mij spraken al over de lex silencio positivo. Aan de ene kant staat mijn fractie sympathiek tegenover de gedachte dat er druk wordt uitgeoefend op overheden om daadwerkelijk tijdig te beslissen. Aan de andere kant zijn er natuurlijk ook bedenkingen, met name waar het gaat om de consequenties die derden kunnen treffen. Wij zien nu verschillende regimes van die lex silencio positivo voor de regelingen die binnen het kader van de Dienstenwet vallen en de regelingen die erbuiten vallen. Wij merken dat de lex silencio ook in andere typen wetgeving terugkomt. De Wabo is een van de dossiers die wij hier hebben gehad, waarin dat ook aan de orde is.
Kan de minister schetsen hoe de verschillende principes zich ten opzichte van elkaar verhouden?
Kan zij tevens een oordeel geven over de vraag of met die verschillende regimes de momenten waarop de lex silencio positivo van kracht is, helder zijn voor de eventuele uitvoerende overheden, maar bovenal ook voor de burgers?
De Dienstenwet gaat niet alleen over de vrije vestiging van dienstverleners of over het grensoverschrijdend aanbod van diensten, het doel is ook om de consumenten te beschermen en voor hen het aanbod transparant te maken. In dat kader zet de Dienstenwet sterk in op het verschaffen van informatie aan consumenten. Als het nu gaat om de borging van de kwaliteit, om de bescherming van de consument, is dat dan niet een relatief zachte en risicovolle aanpak? Meer nog dan aan informatie heeft de consument natuurlijk behoefte aan de garantie van de kwaliteit van geleverde diensten.
Op welke manier denkt de minister dat te versterken? Wat zijn de mogelijkheden in het kader van de Dienstenwet? Blijft het bijvoorbeeld mogelijk om bij dienstverleners een keurmerk of een
certificering te eisen? Graag daarop een reactie.
Voorgangers van deze Dienstenwet hebben op het gebied van de arbeidsvoorwaarden nogal wat discussie opgeroepen. Kortheidshalve sluit ik mij op dat punt aan bij de vragen van de heer Van den Berg hierover. Er is natuurlijk ook de internationale component. De minister schrijft in haar brief aan de Tweede Kamer van 28 september jongstleden: zelf houd ik al enige tijd de vinger aan de pols bij een elftal lidstaten die voor de Nederlandse diensteneconomie het meest relevant zijn; hoewel er op grond van enkele signalen redenen tot zorg zijn, heeft tot nu toe geen enkele lidstaat aangegeven de deadline niet te halen. Om de een of andere reden klinkt dat mijn fractie niet geheel geruststellend in de oren. Mijn fractie herinnert zich nog wat gehannes rond de liberalisering van de postbesteldiensten. Kan de minister garanderen dat Nederland als het om de liberalisering of om het vrijgeven van de markt gaat, niet opnieuw het braafste meisje van de klas is? In dezelfde brief schrijft de minister dat de Commissie pleit voor urgentie en dat deze een inbreukprocedure kan starten als lidstaten de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet tijdig nakomen. Het moet nu zo langzamerhand duidelijk zijn welke lidstaten eind 2009 gaan halen en welke niet. Is er al enige duidelijkheid over de stand van zaken in met name Duitsland, Frankrijk, België en Polen en over de mogelijke stappen die de Commissie op dit terrein zou willen nemen?
Mijn fractie wacht de beantwoording van de vragen met belangstelling af.