Het heeft drie jaar geduurd, maar de Duitse Groenen hebben de kunst van het regeren onder de knie gekregen. Europa kan niet meer buiten Joschka Fischer en de zijnen.

De Grünen zijn in 1998 slecht voorbereid op regeringsdeelname. Al jaren heerst tussen de twee partijvleugels, Realos en Linke, een gewapende vrede. Om ruzies te vermijden wordt er nauwelijks over programmatische vernieuwing gedebatteerd. Voor een aspirant-regeringspartij ondeugdelijke programmapunten, zoals de afwijzing van Duitse deelname aan militaire vredesoperaties en de onmiddellijke sluiting van alle kerncentrales, blijven gehandhaafd. De crises die de partij later bijna zullen verscheuren, rond de NAVO-interventie in Kosovo en de gefaseerde Atomausstieg, zitten al ingebakken in het programma.
Ondanks stemmenverlies komt de partij in de regering van de sociaal-democraat Gerhard Schröder. De voorlieden van Realos en Linke, Joschka Fischer en Jürgen Trittin, krijgen belangrijke ministersposten: Buitenlandse Zaken en Milieu. Maar het wantrouwen tussen de stromingen zit zo diep dat een effectieve coördinatie van het werk van ministers, Bondsdagsfractie en partijbestuur niet van de grond komt. De partij ontbeert een strategisch centrum, waar informatie over de plannen van de regering kan worden uitgewisseld, standpunten op elkaar afgestemd en, last but not least, verantwoording afgelegd. Zo kan het gebeuren dat compromissen tussen rood en groen door het ene fractielid worden bejubeld als overwinning, en door een collega worden neergesabeld als verraad aan de groene beginselen. Het een noch het ander draagt bij aan de geloofwaardigheid. Daarbij komt dat Fischer een openlijke minachting uitdraagt voor zijn partij. Zij bemoeienis is beperkt tot telefoontjes met de belangrijkste Realos en vlammende congrestoespraken. Fischer wil wel partijleider zijn, maar geen verantwoordelijkheid nemen voor de partij.

Het duo dat deze klus voor Fischer kan klaren treedt pas midden 2000 aan. De nieuwe partijvoorzitters, Fritz Kuhn, een vertrouweling van Fischer, en Renate Künast, een vertegenwoordiger van de linkervleugel, slagen er samen in om de tegenstellingen in de partij te overbruggen. Geleidelijk wordt de groene politiek beter gecoördineerd. De partij moderniseert in opvallende eensgezindheid haar twintig jaar oude beginselprogramma.
Ook de groene ministersploeg gaat beter draaien. Het BSE-schandaal dat de groene minister van Volksgezondheid, Andrea Fischer, begin 2001 tot aftreden beweegt, is een blessing in disguise. Partijvoorzitter Künast krijgt het nieuwe ministerie van Consumentenbescherming en Landbouw. Zij neemt doortastend de vergroening van de landbouw ter hand.
De derde groene minister, Jürgen Trittin, zal niet zo snel geliefd worden. Sinds zijn tactloze aanpak van de Atomausstieg kleeft hem het imago aan van een linkse houwdegen. Maar Trittin opereert inmiddels bedachtzamer. De invoering van een nieuwe natuurbeschermingswet en de internationale klimaatonderhandelingen over het Kyoto-protocol brengt hij tot een goed einde. Inmiddels geldt hij als de meest succesvolle milieuminister die Duitsland ooit gehad heeft.

Eind 2001 dreigt de partij opnieuw te splijten, ditmaal over de Duitse deelname aan de oorlog in Afghanistan. Bondskanselier Schröder zet de Groenen voor het blok, en ook Joschka Fischer onderstreept op het partijcongres in Rostock de noodzaak van kritische solidariteit met de Verenigde Staten: hij is solidair bij de strijd tegen Al Qa'ida en haar Afghaanse beschermheren, kritisch over verdergaande Amerikaanse aanvalsplannen. Zijn geclausuleerde steun aan de VS vindt verrassend veel weerklank bij de congresgangers. Rostock maakt de Groenen tot een echte regeringspartij. Een partij die begrijpt dat actieve vredesdiplomatie bedrijven binnen smalle bondgenootschappelijke marges meer kan opleveren dan pacifisme verkondigen vanaf de zijlijn van de politiek.

Daardoor kan Fischer dezer dagen Europa herinneren aan haar roeping om op te komen voor de internationale rechtsorde, nu deze bedreigd wordt door de nieuwe Amerikaanse doctrine van preventieve aanvallen op elke staat waarvan een potentieel gevaar uitgaat. Het duidelijke nee tegen Bush is een uiting van de nieuwe assertiviteit in de Duitse buitenlandse politiek onder rood-groen. Fischer opereert daarbij veel slimmer dan Schröder. Wanneer de bondskanselier zijn standpunt over Irak tot der Deutsche Weg bestempelt, moet Fischer kokhalzen, volgens vertrouwelingen. Fischer beseft dat zijn regering alleen medestanders kan vinden voor haar Irak-beleid wanneer zij deze niet als een typisch Duitse, maar als een Europese of volkenrechtelijke aanpak presenteert.
Europa heeft Joschka en de Groenen nodig om te zorgen dat het nieuwe Duitse zelfbewustzijn geen complicerende, maar een versterkende factor wordt voor de Europese integratie. Aan één Frankrijk – wel voor een sterk Europa, niet bereid om daartoe soevereiniteit te delen – hebben we meer dan genoeg.

De Groenen zijn eveneens nodig om te bereiken dat Europa haar pretenties als kampioen van het mondiale milieubeleid waarmaakt. Onder Trittin is Duitsland koploper geworden bij het stimuleren van hernieuwbare energiebronnen en efficiënte gasverbranding (warmte-krachtkoppeling). De conservatief Stoiber wil deze inspanningen terugschroeven. Welke regering zal de Europese partners dan nog herinneren aan de Kyoto-afspraken die, tegen Amerikaanse sabotagepogingen in, een wereldwijde aanpak van klimaatverandering mogelijk hebben gemaakt? Het kabinet-Balkenende zeker niet.
Ook de door Künast ingezette ecologisering van de landbouw is van Europees belang. Behoedzaam heeft Eurocommissaris Franz Fischler haar adagium, Klasse statt Masse, tot leidraad gemaakt van zijn landbouwhervorming. Als de Groenen tot oppositie veroordeeld worden, verliest Fischler zijn voornaamste bondgenote.

Gelukkig lijkt de rechts-populistische golf in Europa alweer over haar hoogtepunt heen. In het land dat als eerste overspoeld werd, Oostenrijk, heeft een ontluisterde Haider onlangs zijn eigen regering opgeblazen. Dankzij de verdubbelde aanhang van de Groenen heeft de combinatie rood-groen in de peilingen een meerderheid. In Zweden hebben linkse en groene partijen afgelopen zondag hun meerderheid met succes verdedigd tegen rechtse aanvallen op het migratiebeleid. Wanneer de Duitse sociaal-democraten en Groenen in de laatste dagen van de stembusstrijd het xenofobe wanhoopsoffensief van Stoiber weerstaan, mogen we concluderen dat toekomstgerichte politiek ook in het grimmige nieuwe millennium mogelijk is. Sommige critici beweren dat de Groene beweging een tijdelijk fenomeen is van de optimistische jaren negentig, toen Europa zich na afloop van de Koude Oorlog even in de luwte van de wereldpolitiek mocht wanen. Joschka Fischer en de Grünen bewijzen hun ongelijk.