Mag een Nederlandse ingenieur die een paar jaar in Italië gaat werken haar geregistreerd partner (m/v) meenemen naar Rome? En kan een Nederlands homo-echtpaar zich gezamenlijk in Dublin vestigen als één van hen daar een baan vindt? Deze week bepaalt het Europees Parlement zijn standpunt over de erkenning van alternatieve relatievormen in de Europese Unie. Een testcase voor het ‘Europa van de burgers’.

Het Europees Parlement debatteert op dinsdag 11 februari over het recht van EU-burgers zich te laten vergezellen door hun familie als ze gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, bijvoorbeeld als ze tijdelijk in een andere lidstaat gaan werken. De hamvraag is: wat is een familie? En vooral: wie kwalificeert zich als partner? Een gevoelige kwestie in de EU, vooral als het gaat om homo- en lesbische paren. Want een wettelijke regering voor het geregistreerd partnerschap bestaat slechts in acht van de vijftien EU-landen (Zweden, Finland, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Portugal, België en Nederland). Het homohuwelijk is alleen mogelijk in Nederland en – binnenkort – België.

In het EP heeft een links-liberale coalitie van onder meer sociaal-democraten en Groenen zich de afgelopen tijd ingespannen om zo breed mogelijke steun te krijgen voor de wederzijdse erkenning van relatievormen. Dat houdt in dat EU-lidstaten die het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het geregistreerd partnerschap niet kennen, paren die in een andere lidstaat zo’n samenlevingsvorm hebben gesloten niettemin moeten erkennen. Een land als Italië wordt daardoor niet verplicht om het geregistreerd partnerschap in zijn burgerlijk wetboek bij te schrijven, maar dient wel verblijfsrecht te geven aan de geregistreerd partner van een Nederlander die in dat land komt werken.

Een goede oplossing, naar onze mening, die een betekenisvolle stap zou vormen in de strijd tegen discriminatie van mensen die kiezen voor een andere samenleefvorm dan het huwelijk. Dat zijn er nogal wat: alleen al in 2001 zijn in Nederland 1.339 huwelijken tussen paren van gelijk geslacht gesloten en 3.377 geregistreerde partnerschappen, waarvan 2.847 tussen paren van tegengesteld geslacht. Deze groeiende groep zou een obstakel minder ontmoeten bij de uitoefening van het recht op vrij werknemersverkeer, het paradepaardje van het Europese burgerschap waar nog altijd maar vijf procent van de EU-burgers daadwerkelijk gebruik van maakt.

Er is een goede kans dat het EP dit voorstel zal steunen. Maar de europarlementariërs delen de wetgevende macht met de Raad van Ministers. De justitieministers van de EU-lidstaten lijken aan te koersen op een veel minder progressief standpunt: de geregistreerd partner of homo-echtgenoot mag alleen mee als de lidstaat van bestemming ook een bij wet geregeld geregistreerd partnerschap kent of het burgerlijk huwelijk heeft opengesteld voor paren van hetzelfde geslacht. Dan is er geen sprake van wederzijdse erkenning. De homo-echtgenoot uit ons voorbeeld heeft niet het recht om zich bij zijn wederhelft in Dublin te vestigen zolang Ierland niet zelf het huwelijk openstelt voor paren van hetzelfde geslacht.

Het waren de regeringsleiders van de lidstaten die in 1999 op de Top van Tampere hebben benadrukt dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen moest worden van de justitiële samenwerking binnen de EU, zowel voor het burgerlijk als het strafrecht. Het Europees arrestatiebevel is hiervan een voorbeeld. De achterliggende gedachte is dat lidstaten elkaars rechtsstelsels onvoorwaardelijk vertrouwen en erkennen. Wij maken ons zorgen over de gevolgen hiervan voor de rechten van burgers, bijvoorbeeld als Nederland straks klakkeloos moet accepteren dat iemand in Griekenland wekenlang in voorarrest kan zitten zonder te weten waarvan hij of zij beschuldigd wordt.
Bij het geregistreerd partnerschap en het homohuwelijk pakt het beginsel van wederzijdse erkenning juist goed uit voor de rechtspositie van burgers. Het kan niet zo zijn dat de Europese justitieministers van hun geloof vallen zodra de toepassing van een gezamenlijk principe meer in plaats van minder rechtszekerheid oplevert. Het ‘Europa van de burgers’, het mission statement van de Europese instellingen, is dan een loze kreet.