President Bush slaagde er in de kwestie-Irak in de EU-landen uit elkaar te spelen. Alleen een gemeenschappelijk buitenlands beleid – democratisch gecontroleerd – kan dat voorkomen, stelt Joost Lagendijk, europarlementariër voor GroenLinks. Ook de Britten moeten toegeven dat de transatlantische liefde niet van één kant kan komen.

Afgelopen maandag nam de Europese Unie de leiding van de vredesoperatie in Macedonië over van de NAVO. De vredesmacht heet EUfor, maar van euforie was geen sprake. De sfeer in Europa is verpest door de ruzie over de oorlog in Irak. Toch is het aantreden van EUFOR een mijlpaal. Voor het eerst dragen soldaten het EU-embleem op de revers. Belangrijker nog is dat de EU in staat blijkt om met een breed palet aan instrumenten – actieve diplomatie, economische hulp en nu ook een vredesmissie – conflictpreventie te bedrijven in haar eigen ‘achtertuin’. Het risico op een burgeroorlog tussen Macedoniërs en Albanezen, twee jaar geleden nog levensgroot, is aanmerkelijk kleiner geworden.

Vooruitgang in het gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU is wel degelijk mogelijk, ondanks de beschamende verdeeldheid over Irak. Zelfs die schaamte is winst. Tien jaar geleden verwachtte haast niemand van de EU-landen dat zij gezamenlijk zouden optrekken in hun Midden-Oostenpolitiek.
Winst kan ook geboekt worden als de lidstaten van de EU de juiste lessen trekken uit hun falen inzake Irak. Alle grote lidstaten treft het verwijt dat zij hun verplichting om de EU-partners te raadplegen niet serieus hebben genomen. Vaak wordt de Duitse bondskanselier Schröder als zondaar gebrandmerkt, maar lang voordat hij zich publiekelijk tegen een aanval op Irak keerde maakte de Britse premier Blair al gemene zaak met president Bush. De Spaanse premier Aznar, der Dritte im Bunde, kapte aan de dinertafel tijdens de Eurotop in Barcelona, in maart 2002, een poging van zijn Belgische premier Verhofstadt om het onderwerp Irak aan te snijden op botte wijze af. Daarmee was de kans op een eensgezind Europees standpunt verkeken, en kwam de oorlog dichterbij.

Met zijn transatlantische solovlucht hoopte Blair een leiderschapsrol te verwerven als bemiddelaar tussen de VS en Europa. Maar het leverde hem een ongemakkelijke spagaat op. In Europa groeide het verzet tegen een aanval op Irak, van de Amerikanen kreeg Blair weinig terug voor zijn onvoorwaardelijke solidariteit. Bush betuigde geen respect voor het geweldsmonopolie van de Verenigde Naties, maar louter lippendienst, gevolgd door de botte mededeling dat Washington van niemand toestemming nodig had om aan te vallen. Door zijn meegaandheid is Blair nu verwikkeld in een onrechtmatige oorlog, met wankele binnenlandse steun, die door de Irakezen allerminst als een bevrijding wordt ervaren en de anti-westerse sentimenten in de moslimwereld opzweept.

Vorige week onderging Blair zijn zoveelste vernedering. Hij vloog naar Camp David om Bush over te halen de VN het voortouw te geven bij de wederopbouw van Irak. Maar nog voor de ontmoeting met Bush verklaarde diens minister Powell dat de VS een dominante stem moesten krijgen in post-Saddam-Irak. Achteraf verbloemden Blair en Bush hun meningsverschil. Toch lijkt het moment te naderen waarop Blair de tegenstellingen niet meer met de mantel der liefde kan bedekken. Blair wil ‘de wereldorde repareren’: het gezag van de VN herstellen en Europa weer verenigen. Maar de neo-conservatieven die aan de touwtjes trekken in Washington zijn helemaal niet geïnteresseerd in een mondiale rechtsorde. Zij dragen de VN maar al te graag ten grave teneinde de VS de vrije hand te geven bij het verbreiden van haar maatschappijmodel en het verdedigen van haar belangen. Zij willen Europa verdeeld houden, om de Amerikaanse suprematie te verzekeren.

De les die Blair – of zijn opvolger – moet trekken is dat de transatlantische liefde niet van één kant kan blijven komen. Europese landen moeten Amerika duidelijk maken dat zij geen dictaten accepteren en geen verdere ondermijning van de VN. Dat de strijd tegen het terrorisme niet gewonnen wordt met intimidatie, maar met multilaterale samenwerking. Dat een veilige toekomst beter gediend is met het Internationaal Strafhof, het Kyoto-protocol en ontwapeningsverdragen dan met het afschieten van kruisraketten.

De tweede les moet niet alleen Blair, maar ook Chirac ter harte nemen: zelfs de grootste lidstaten van de EU zijn een maatje te klein om de VS in te tomen. De solo van Blair maakte hem tot schoothondje van Bush. Chirac kon zijn rol van vredesduif in de Veiligheidsraad slechts volhouden dankzij de steun van Duitsland en een meerderheid van de Europese burgers, die eensgezinder zijn dan hun leiders. Maar ook Chirac kon de aanval op Irak niet voorkomen.

‘Samen sterker’ geldt evenzeer voor de grote als voor de kleine EU-landen. Er is dan ook geen reden voor kleinere lidstaten, zoals Nederland, om het buitenlands beleid maar uit te besteden aan een directorium van grote lidstaten. Premier Balkenende zinspeelde onlangs op zo’n nieuwe vorm van besluitvorming, waarbij de grote lidstaten wél, de kleine lidstaten geen vetorecht hebben. PvdA-Kamerlid Timmermans pleit hiervoor al langer. Hij stelt: “Kunnen wij ons een buil vallen als voor vooruitgang in het buitenlands beleid op z’n minst consensus tussen Fransen, Britten en Duitsers nodig is?” Buitenlands beleid vergt echter niet alleen daadkracht, maar ook democratische verantwoording. Zeker als het gaat om oorlog of vrede. Het valt moeilijk te verkopen dat die verantwoording straks wél in het Lagerhuis en de Bondsdag wordt afgelegd, maar niet langer in de Tweede Kamer. Als het vetorecht wordt afgeschaft – en dat is wenselijk - dan moet dat voor alle lidstaten gelden. En dan dient de minister van Buitenlandse Zaken die de EU straks krijgt verantwoording af te leggen aan het Europees Parlement. Daar zijn de burgers van alle lidstaten in vertegenwoordigd. En daar valt voor een onrechtmatige, contraproductieve oorlog als die in Irak geen meerderheid te vinden.