De Flexibilisering van de AOW, zoals het kabinet die voorstelt, is niet eerlijk. Dat zeggen GroenLinks kamerlid Jolande Sap en ANBO-directeur Liane Wubbels. Dat komt doordat mensen met een laag inkomen vaak een minder hoge leeftijdsverwachting hebben dan mensen met een hoog inkomen. De AOW zou daarom gekoppeld moeten worden aan het aantal gewerkte jaren.

De betaalbaarheid van de vergrijzing is een belangrijk thema deze Prinsjesdag. Het kabinet wil dat ouderen meer gaan bijdragen aan de kosten van de vergrijzing. Een beladen kwestie, die in het verleden heftige emoties losmaakte. Deze keer zijn de reacties vrij lauw. Er is kritiek op de extra belasting voor toekomstige 65-plussers met een hoger aanvullend pensioen. Ook de extra arbeidskorting bij doorwerken vanaf de 62 jaar heeft enig commentaar gekregen. Maar rond de derde maatregel, het voornemen om de AOW te flexibiliseren, is het tot nu toe stil gebleven. Ten onrechte, vinden wij. De flexibilisering die het kabinet voorstelt oogt sympathiek, maar is bij nader inzien ondoordacht en weinig effectief.

De flexibilisering van de AOW is dit voorjaar aangekondigd in de kabinetsnotitie ‘Men is zo oud als men zich voelt”. Ouderen mogen de AOW op latere leeftijd laten ingaan en kunnen ook voor deeltijd AOW kiezen. Elk jaar uitstel van de AOW leidt tot een circa 5% hogere AOW-uitkering. De verhoging wordt actuarieel neutraal berekend zodat men bij een gemiddelde levensverwachting over de gehele pensioenperiode evenveel AOW ontvangt bij uitstel als wanneer men niet uitstelt. Het kabinet wil hiermee stimuleren dat mensen tot hun 65e jaar blijven doorwerken en pas na de 65 hun loopbaan geleidelijk gaan afbouwen.

Voor wie is dit voorstel nu aantrekkelijk? Niet voor degene die op zijn 65ste niet meer kan werken. Hoewel de details van de regeling nog niet bekend zijn, mag verwacht worden dat het kabinet uitstel alleen mogelijk maakt voor degene die daadwerkelijk doorwerkt en een arbeidsinkomen geniet. Uitstel van de AOW is ook niet aantrekkelijk voor degene die naar verwachting minder lang zal leven dan het gemiddelde. De AOW die men aan het begin van de pensioentijd uitstelt, krijgt men dan aan het einde immers niet meer terug. Uitstel is alleen aantrekkelijk voor mensen die op hun 65ste nog vitaal genoeg zijn om door te werken en lang verwachten te leven.

Nu is het vervelende dat vitaliteit en lang leven scheef verdeeld zijn over de Nederlandse bevolking. Hoger opgeleiden zijn over het algemeen op hun 65ste nog zeer vitaal, terwijl lager opgeleiden dan vaak al jaren met gezondheidsproblemen kampen. Statistieken over verschillen in gezondheid en sterfte naar sociaal-economische status laten zien, dat lager opgeleiden ruim 14 jaar korter in goede gezondheid leven en gemiddeld ruim 4 jaar eerder sterven. Lager opgeleiden genieten daardoor een beperkter aantal jaren van de AOW dan hoger opgeleiden. Lager opgeleiden betalen bovendien meer jaren premie dan hoger opgeleiden omdat ze eerder beginnen met werken. De AOW scoort al met al niet best op het punt van solidariteit van rijk met arm. De kabinetsvoorstellen zetten die solidariteit nog verder onder druk omdat ze alleen voordeel bieden aan hoger opgeleiden.

Het probleem van de flexibele AOW van het kabinet is dat deze enerzijds te ambitieus is en anderzijds niet ambitieus genoeg. Te ambitieus voor lager opgeleiden die vroeg beginnen met werken en vaak ook in de zwaardere beroepen werken. Op hun 58ste zijn zij al 40 jaar of meer aan het werk. Doorwerken tot 62 zal misschien nog wel mogelijk zijn, maar tot de 65 of zelfs daarna is een brug te ver. Niet ambitieus genoeg voor hoger opgeleiden die er op hun 62ste nog geen 40 jaar op hebben zitten in banen die vaak tot op hoge leeftijd goed vol te houden zijn. Deze groep kan best nog een aantal jaren langer doorwerken en doet dit nu ook al vaak. De arbeidsparticipatie van hoogopgeleide 55-plussers is bijna twee keer zo hoog als de participatie van laagopgeleide 55-plussers: volgens CBS-cijfers voor 2006 zo’n 58 tegen 32 procent. De doorwerkbonus van het kabinet gaat dus vooral terecht komen bij ouderen die toch al doorwerken of dat ook zonder bonus gemakkelijk moeten kunnen.

Flexibilisering van de AOW kan ook zo worden vormgegeven dat het voor álle ouderen interessant is. Belangrijk is dan dat de keuze om langer door te werken daar gelegd wordt waar nog wat te kiezen valt. Dat betekent dat we er bij lager opgeleiden eerder bij moeten zijn dan bij hoger opgeleiden. Loslaten van de uniforme leeftijdsgrens van 65 jaar en koppelen van de AOW-leeftijd aan het arbeidsverleden is een interessante optie. Wie vroeg begint met werken kan dan eerder met AOW dan wie laat begint met werken. Dat pakt niet alleen eerlijker uit, maar is ook beter voor de arbeidsparticipatie omdat het alle ouderen – laag- en hoogopgeleid – stimuleert om er naar vermogen een tandje bovenop te zetten.

Wij roepen het kabinet op om serieus werk te gaan maken van plannen voor de toekomst van de AOW. De AOW is ons te dierbaar voor ondoordachte proefballonnetjes. Laat de SER onderzoek doen naar de verschillende opties voor een betaalbare, solidaire en participatiebevorderende AOW. Laat naast deskundigen ook burgers meepraten over de toekomst van de AOW. Want de AOW raakt ons allemaal, nu of in de toekomst.

Jolande Sap, Tweede Kamerlid GroenLinks en Lector Leeftijd en Loopbaan Hogeschool INHOLLAND
Liane Wubbels, directeur ANBO voor 50-plussers