Wat is er over van het Europese ideaal, door Franse en Nederlandse kiezers in mootjes gestemd en door Europese regeringsleiders geminimaliseerd? Voor Robert Cooper, rechterhand van EU-buitenlandcoördinator Javier Solana, staat het ideaal nog recht overeind.

Cooper kent Europa vooral van haar optreden naar buiten. Geboren in het laatkoloniale Kenia bracht hij zijn carrière grotendeels door in de Britse diplomatieke dienst. Hij was afgevaardigde van de regering-Blair in Afghanistan tot hij, in de aanloop naar de Irak-oorlog, naar Brussel vertrok. Daar is hij sinds 2002 directeur-generaal voor buitenlandse en politiek-militaire zaken op het secretariaat-generaal van de Raad van Ministers van de EU. In zijn boek The Breaking of Nations zet hij uiteen waarom hij in de Unie gelooft. Na de premoderne chaos waarin het recht van de sterkste gold en het daarop volgende machtsevenwicht van de moderne natiestaten, belichaamt de EU het open overleg over een gemeenschappelijk belang. Zij temt de agressie van natiestaten en zet daarvoor in de plaats geen superstaat, maar de zachte macht van de onderhandelingstafel.

Het boek dateert uit 2003. Dat was vóór de Grondwet-impasse het enthousiasme over de EU temperde. Het was ook vóór de teleurstelling over het Irak-offensief waarin de Unie het initiatief moest laten aan de VS, die nog in het moderne tijdperk verkeren. En het was vóór de EU-lidstaten begonnen om de Unie te redden door het hameren op hun soevereiniteit. Toch gelooft Cooper onverminderd in zijn postmoderne ideaal, verzekert hij GroenLinks Magazine in zijn werkkamer, tussen twee haastoverleggen over Darfur en Tsjaad. ‘De uitbreiding van de Europese Unie, die enorme verbreding van de horizon, is nog niet voltooid. Dit soort processen voltrekt zich op de heel lange termijn. Nieuwe lidstaten veranderen niet op het moment dat ze toetreden, de transformatie daarna is zeker zo belangrijk als die daarvóór.’

Doelt u op Polen bijvoorbeeld, dat vlucht in nationalisme?

‘Er zijn ups en downs. Sommige landen, met name in centraal Europa, veranderen elke paar maanden van regering. Dat is een teken dat de politieke cultuur en de partijstructuren er nog niet zijn beklijfd. Dat is niet verwonderlijk bij transformaties, die eerder generaties in beslag nemen dan een paar verkiezingen. Het EU-lidmaatschap biedt in die gevallen de basisstabiliteit die de schade van de politieke schommelingen beperkt houdt. Het proces van postmodernisering is er dus niet alleen een van verbreden, maar ook van verdiepen.’

In hoeverre is de EU zelf postmodern? U schrijft dat lidstaten de Unie vaak gebruiken om hun eigen nationale belangen effectiever te behartigen. En dat de Unie zich naar buiten soms als een egoïstische natiestaat gedraagt, bijvoorbeeld in haar handels- en landbouwbeleid dat niet zelden ten koste is gegaan van ontwikkelingslanden.

‘Het landbouwbeleid is inmiddels gelukkig aanzienlijk veranderd. Maar de Unie is zeker nog niet perfect. En waar we ons beter gedragen, is dat niet omdat we moreel beter zijn geworden, maar omdat we van ons ongepaste gedrag in het verleden hebben geleerd.’

Geldt dat ook voor de burgers?

‘Juist voor de burgers. Hun besef van armoede in de derde wereld en van milieuproblemen is hoog. En politici gedragen zich daarnaar. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld word je niet gekozen als je tegen ontwikkelingshulp bent. Wil je scoren, dan was je gisteren in Rwanda om solidariteit te betuigen en rijd je vandaag op de fiets omdat groen zijn cool is.’

Dus u interpreteert het Nederlandse afwijzen van de Grondwet niet als het afwijzen van het gemeenschappelijke project?

‘De Franse filosoof Ernest Renan schreef ooit: de natiestaat is onderworpen aan een dagelijkse volksraadpleging. Dat geldt ook voor de EU: die is niet uit de hemel op ons neergedaald, maar bestaat dankzij de collectieve wil van leiders en volken. Eerlijk gezegd ben ik geen fan van referenda. Ik houd van de parlementaire democratie en ben ervan overtuigd dat voor gecompliceerde zaken debat nodig is. Als belastingpolitiek per referendum moest worden beslist, gingen alle regeringen failliet. En als het Verdrag van Rome per referendum was voorgelegd, was de EU er waarschijnlijk nooit gekomen.’

Was het ‘nee’ niet ook een steunbetuiging aan de natiestaat?

‘Ik denk dat de mensen in Europa ervoor zullen waken hun nationale identiteiten te verliezen. Gelukkig, want die geven Europa kleur. Het is één van de redenen waarom ik het werken hier zo waardeer: mijn administratieve medewerkster, die precies weet hoe je de regels naar je hand zet, is Italiaans. En voor het omzetten van politieke beslissingen in juridische formules heb ik een zeer punctuele Nederlandse dame.’

Hoe verklaart u het stellige afwijzen van de Europese minister van Buitenlandse Zaken?

‘Dat was zeker niet vanwege de weerstand van de bevolking, die stemde vooral tegen vanwege wetgeving die al is ingevoerd. Uit de meeste opiniepeilingen blijkt dat mensen vóór zo’n gemeenschappelijk buitenlandbeleid zijn. Mensen zijn rationeel, ze beseffen dat áls je iets van China gedaan wilt hebben, dat alleen kan via de EU.’

Het afwijzen deden regeringsleiders. Was dat niet vooral omdat ze thuis willen scoren met buitenlands optreden om zo de aandacht af te leiden van binnenlandse problemen?

‘Natuurlijk is het leuk om met Poetin op de foto te gaan. Maar op lange termijn moeten ook nationale politici zich realiseren dat het weinig eervol is om niets gedaan te krijgen. Overigens zal Brussel nooit álles overnemen. Frankrijk zal haar zetel in de Veiligheidsraad houden, Groot-Brittannië haar eigen relaties met India. En elke lidstaat zal blijven beslissen of ze troepen zendt. Het buitenlandbeleid zal nooit worden als het landbouwbeleid, waarin de EU zelfs over de prijzen beslist. Maar hoe meer samen gebeurt, hoe effectiever dat is.’

De kracht van postmoderne politiek, stelt u, is het vermogen om het eigenbelang opzij te zetten voor een gemeenschappelijk ideaal. Is het Europese aandringen op een mondiaal klimaatbeleid een poging om dat ideaal uit te breiden naar de rest van de wereld?

‘Het klimaatbeleid zou je inderdaad kunnen beschouwen als een voorbeeld van denken vanuit mondiaal belang. Maar om het werkelijkheid te laten worden, is medewerking nodig van China en de Verenigde Staten. En die is allesbehalve vanzelfsprekend. Dus moet het Europese model worden uitgebreid. Niet door de EU eindeloos te vergroten, want voor gemeenschappelijk optreden heb je een gemeenschapsgevoel nodig, een wij-besef. Ik hoop dat het Europese voorbeeld anderen aanmoedigt. Je ziet al voorbeelden: de Afrikaanse Unie, Mercosur, ASEAN. Breiden die hun gemeenschappelijkheid uit, dan zal dat de mondiale onderhandelingen aanzienlijk makkelijker maken.’

Dat wij-besef, is dat een Europese identiteit?

‘Het is een ruimer besef van identiteit dat ons in staat stelt om ons ook in andere belangen te verplaatsen. Een Joodse vrouw vertelde me eens hoe ze tijdens haar ontsnapping uit Nazi-Duitsland door een grenswacht werd doorgelaten, omdat ze hem aan zijn dochter deed denken. Die man was op dat moment niet overheidsdienaar, maar allereerst vader. Maar zo’n ruimere identiteit is niet altijd het belangrijkste. Vooral nodig is het inzien van het politieke belang van het transformatieproces.’

Dat moet worden gecommuniceerd door politici die zijn gefocust op het nationale belang waaraan ze hun mandaat ontlenen.
‘Dat is inderdaad een fundamenteel probleem. Wat nodig is, is Europese publiciteit. Niet als applausmachine voor Europese politici, maar om duidelijk te maken dat meer Europees beleid op de lange termijn in ieders belang is.’