Een aantal laden deden eind vorige maand in Berlijn de belofte om het klimaatfonds verder te vullen. Dit klimaatfonds is nodig om ontwikkelingslanden te helpen bij de gevolgen van klimaatverandering en om ze de juiste impuls te geven, zodat hun economieën duurzaam kunnen groeien. Veel van de ontwikkelingslanden die nu groeien doen dat meestal met vervuilende industrie, vaak om hen de kennis en de middelen ontbreekt om op een minder vervuilende wijze hun economie te stimuleren.

Het fonds heeft inmiddels tien miljard dollar aan beloftes binnen, van tweeëntwintig landen. De bedoeling is dat het fonds gevuld wordt vanuit publiek (dus van de overheid) en privaat geld. De eerste stroom aan overheidsbijdrage moet in feite de hefboom zijn om investeringen in ontwikkelingslanden aan te jagen. Vanaf 2020 moet het fonds jaarlijks dan honderd miljard dollar aan projecten kunnen investeren.

Wat dragen landen bij?

NGO's menen dat de huidige tien miljard nog veel te weinig is om het fonds de kickstart te geven om vanaf 2020 werkelijk honderd miljard per jaar te kunnen besteden. Volgens Oxfam is vijftien miljard nodig bij start van de huidige klimaatonderhandelingen in Lima. Deze klimaattop hoopt nog meer geld op te kunnen halen bij de rijkere landen. Zo hebben bijvoorbeeld België, Oostenrijk en Australië nog geen gehoor gegeven aan de oproep om het fonds te vullen. Een belofte die Europa als geheel wel gedaan heeft, maar die EU-landen vervolgens op nationaal niveau frustreren.

Nederland zegde tot nu toe honderd miljoen euro toe. Op zich natuurlijk goed, maar vergeleken op de grootte van onze economie met andere landen nog erg mager. Dan geeft bijvoorbeeld Zweden namelijk zes keer zoveel. Het zogenaamde fair share principal dat gehanteerd wordt, zou Nederland tussen de 250 en 380 miljoen euro moeten bijdragen.

Adaptatie en mitigatie

Via het klimaatfonds kunnen de rijkere landen hun klimaatgerelateerde investeringen bij kwetsbare landen terecht laten komen. De ene helft gaat naar zogenaamde adaptatieprojecten, zodat landen zich kunnen aanpassen aan klimaatverandering, zoals het aanleggen van betere dijken en watermangementsystemen. De andere helft gaat naar mitigatieprojecten om de uitstoot binnen de perken te houden; via projecten voor schoner vervoer en schone energie.

Gezien de snel stijgende impact van klimaatverandering op de meest kwetsbare landen is het niet genoeg voor de rijkere landen om alleen hun eigen economie te vergroenen. Ze zullen ook de gevolgen van hun uitstoot in de voorbije jaren moeten compenseren door – zoals beloofd in Kopenhagen – de ontwikkelingslanden financieel te ondersteunen. Dan kunnen projecten gerealiseerd worden om landen bijvoorbeeld te beschermen tegen extreem weer.

Geloofwaardigheid staat op het spel

Dit jaar in Lima is het klimaatfonds een van de grotere onderwerpen. Als dit fonds niet de kickstart krijgt die het nodig heeft, worden niet alleen allerlei projecten gefrustreerd, maar komt vooral de geloofwaardigheid van de rijkere landen in het geding. Europese landen, in het bijzonder de ministers van Financiën, lijken niet te realiseren dat de (ondermaatse) bijdrages aan het klimaatfonds vooral het vertrouwen tussen rijke en arme landen op scherp zet.

Als Europa niet voldoende bijdraagt, blijken immers de beloftes aan ontwikkelingslanden uit 2009 niets waard te zijn. Dan zullen ontwikkelingslanden nooit akkoord gaan met de afspraak om hun uitstoot te gaan verminderen. En zo staat een geloofwaardige bijdrage aan het klimaatfonds tussen een succesvolle deal in Parijs of niet. Belofte maakt immers schuld; ook de Nederlandse minister Jeroen Dijsselbloem zou dat moet moeten begrijpen.