De jaren zeventig worden vaak geassocieerd met flower power, Koos Koets en partnerruil. Toch ligt daar het fundament voor een progressieve politiek die de huidige problemen in de samenleving kan aanpakken, meent Femke Halsema.

'Ik was links, ik ben links en ik ben daar trots op'', stelde de schrijver Herman Franke in 1998 in De Groene Amsterdammer. Die uitspraak was een reactie op toenemende kritiek op de jaren zeventig. Bolkestein, de godfather van de huidige conservatieve VVD, stelde op 7 februari in het maandblad M dat destijds ,,het opinieklimaat werd beheerst door een ideologie die zich had losgezongen van de werkelijkheid''. Hij doelde daarmee op linkse idealisten als Herman Franke die zich hard maakten voor ,,spreiding van kennis, inkomen en macht''. En hij verwees naar de idealisten die de verontrustende berichten van de Club van Rome vertaalden in actieve milieupolitiek, die de negatieve gevolgen van het gedrag van multinationale ondernemingen in ontwikkelingslanden aan de kaak stelden, en die ageerden tegen de bloederige oorlog in Vietnam.

Sinds een paar jaar is het een nationale sport geworden om minachtend te spreken over de progressiefste periode uit de Nederlandse geschiedenis. Hinderlijk is daarbij, bijvoorbeeld in het geval van Bolkestein, de blinde vlek voor het eigen verleden. Bolkestein werkte voor Shell, dat kritiekloos actief was in Zuid-Afrika ten tijde van het onmenselijke apartheidsregime. Zijn partij gaf steun aan de Vietnampolitiek die ruim drie miljoen mensen het leven heeft gekost. In de jaren zeventig steunde de VVD onverkort opeenvolgende Amerikaanse regeringen. Staat Bolkestein nog steeds achter de moord op de democratisch gekozen president Allende? Is hij nog altijd tevreden met de installatie van dictators als Pinochet en later, Saddam Hussein?

Zoals elk tijdsgewricht, verdienen de jaren zeventig kritische beschouwing. Het waren ook de jaren van het gewelddadige activisme van de RAF en de Rode Brigades en van de lichtzinnige flirt door sommigen met totalitaire regimes. De uitbreiding van de verzorgingsstaat leidde soms tot ongewenste afhankelijkheid tussen ,,verzorgers en verzorgden'', zoals de PvdA-leider Den Uyl al in 1981 opmerkte. Bovendien waren de jaren zeventig het begin van het 'ik-tijdperk', het ontstaan van een hedonistische en consumentistische massacultuur. Interessant is, dat juist de VVD in de jaren tachtig de verdediger werd van het 'Veronica-consumentisme'. Ed Nijpels probeerde met zijn campagne om ,,gewoon jezelf te (te) zijn'' een swingende draai te geven aan de no-nonsense politiek van de achtereenvolgende CDA/VVD-kabinetten, waarin de calculerende burger werd geromantiseerd.

De geschiedenis zal moeten leren in welke jaren het zaad werd gestrooid voor de huidige maatschappelijke problemen als de gestegen criminaliteit, de 'grote-bekcultuur' en de verloedering van de openbare ruimte. Waren dat de jaren zeventig met de politiek van democratisering van de maatschappelijke verhoudingen of de jaren tachtig en negentig met de politiek van de vechtcultuur en ongeremde marktwerking?

De vraag naar de betekenis van de jaren zeventig is meer dan een louter historische. Conservatieven als Bolkestein diskwalificeren die jaren om strategische redenen. Zij presenteren daartegenover het archetype van de ordentelijke jaren vijftig. Want voor diegenen voor wie de jaren zeventig hel en verdoemenis brachten, was in de jaren vijftig geluk nog heel gewoon en de wereld overzichtelijk. De voordeur hoefde niet op slot, de sleutel lag onder de bloempot. Voor oom agent had je diep respect en de leraar was een man van stavast tegen wie je u en meester zei.

Het conservatieve ideaal van de jaren vijftig is deels zelf verzonnen. Bovendien waren de jaren vijftig verre van ideaal. Toen werd stemgedrag vanaf de kansel gedicteerd en kwam de pastoor op bezoek als je niet genoeg kinderen maakte. Diezelfde meester mocht de roede gebruiken als kinderen ongehoorzaam waren. Het waren de jaren waarin de ongelijkwaardigheid van man en vrouw in de wet was vastgelegd en vrouwen door te trouwen handelingsonbekwaam werden en werden ontslagen. In de jaren vijftig was homoseksualiteit vies, ziek en strafbaar, waren autoriteiten heilig en mensen nederig.

We moeten voorbije periodes uit onze geschiedenis niet idealiseren. Dat geldt voor de jaren vijftig, dat geldt evenzeer voor de jaren zeventig. Links heeft geleerd van de slechte kanten van de jaren zeventig. Wij hebben geleerd om idealisme te combineren met realisme. De samenleving is niet maakbaar, wel veranderbaar. Conservatieven miskennen de waarde van de jaren zeventig en hebben niets geleerd van de jaren vijftig. Zij zijn de nieuwe maakbaarheidsgelovigen. Zij denken dat je criminaliteit kunt uitbannen als je maar hard genoeg straft en internationale migratie kunt stoppen als je eisen maar onmenselijk genoeg zijn. Dat je mensen kunt disciplineren tot modelburgers met dezelfde normen en waarden en de Nederlandse samenleving kunt omvormen tot een kleinburgerlijke cultuur met boterhammen van tevredenheid en onderdanigheid.

In de discussie over integratie wordt sterk de nadruk gelegd op het belang van de Nederlandse geschiedenis en de Nederlandse identiteit. De vraag is daarbij in welke traditie wij willen staan. Door welke politieke geschiedenis en idealen willen wij ons laten inspireren? Wat houden wij de mensen - en dan vooral jongeren en migranten - voor als lichtend voorbeeld? Is dat de benepen conservatieve moraal van gehoorzaamheid, zwerfvuil en hondenpoep? Of zijn dat de progressieve waarden van tolerantie en openheid, van mensenrechten in

buiten- en binnenland, van vrijheidsrechten die de gewone man tot een gelijkwaardige partner maken van de macht?

Het zijn vragen van grote politieke urgentie, omdat, zoals de Duitse filosoof Peter Sloterdijk onlangs opmerkte, Nederland zijn historische ambities zo radicaal overboord aan het zetten is. Dat is dagelijks zicht- en voelbaar. Bijvoorbeeld als door hoge eigen bijdragen de toegang tot publieke voorzieningen zoals onderwijs en zorg wordt belemmerd. Als onder verwijzing naar de 'eigen verantwoordelijkheid' de groeiende tweedeling tussen rijk en arm, tussen werkend en werkloos, en tussen ziek en gezond wordt goedgepraat. Als CDA'er Hans Hillen vindt dat ouderen voor een rollator bij hun kinderen de hand moeten gaan ophouden.

Tegenover de conservatieve ideologie uit de jaren vijftig van gezag en disciplinering van het conservatieve kabinet staat het streven naar gelijkwaardigheid, vrijheid en emancipatie dat de jaren zeventig regeerde. En de lacherigheid over flower power, de oudere jongere, Koos Koets en partnerruil ten spijt, kan daar het fundament worden gevonden voor moderne en progressieve politiek. Die politiek moet antwoord geven op de grote problemen waarmee Nederland kampt: de economische stagnatie en de oplopende werkloosheid, het verslechterende milieu, het afnemende sociale vertrouwen onder de bevolking, en de vastlopende emancipatie van migranten.

De methode-Bolkestein, grotendeels in de praktijk gebracht door dit kabinet, lost die problemen niet op maar verergert ze. Met de afbraak van sociale regelingen krijg je mensen niet aan het werk, houd je jongeren niet bij de les en maak je van migranten geen volwaardige staatsburgers. Je oogst wat je zaait: wrok, afkeer en onverschilligheid. Met de spreiding van inkomen, kennis en macht bied je mensen handreikingen om zich te emanciperen. Dat doe je met toegankelijke en goede publieke voorzieningen en een activerende verzorgingsstaat. De overheid mag van mensen verantwoordelijk en sociaal gedrag verlangen, bijvoorbeeld in de vorm van een inburgerings- of sollicitatieplicht. Maar zij kan dat alleen geloofwaardig doen als zij diezelfde mensen ook mogelijkheden biedt.

Bolkestein wil machtige bazen en gedweeë arbeiders. Wij willen juist machtsevenwicht en medezeggenschap. Mensen behoren zeggenschap te hebben over hun eigen leven, zonder oneigenlijke staatsdwang. Dat betekent dat burgers geen uniforme nationale identiteit krijgen opgedrongen. Wij willen bijvoorbeeld ook géén verbod op thuisblowen (zoals het CDA wil) of op het thuis spreken van vreemde talen (zoals de VVD wil).

Burgers moeten actief worden uitgenodigd om de macht te controleren. Ook daarbij past geen betutteling door de overheid. Een districtenstelsel beperkt de keuzevrijheid. Kiezers bepalen zelf wel of zij het belangrijk vinden waar hun volksvertegenwoordiger woont. Hun gekozen vertegenwoordigers moeten hun werk beter gaan doen en daarvoor beter worden toegerust. Door de introductie van referenda en burgerinitiatieven krijgen burgers ook zelf meer te zeggen.

Voor conservatieven als Bolkestein zijn de economie en het bedrijfsleven de maat aller dingen. Zij miskennen het belang van immateriële waarden, zoals een meer ontspannen samenleving en de bescherming van natuur en milieu. Er is geen onzichtbare hand die daarvoor zorgt. Dat betekent dat de overheid met de juiste prikkels een meer gezonde en duurzame relatie tussen economie en milieu, tussen werk, zorg en vrije tijd stimuleert. Een ingrijpende herziening van de belastingen kan daarvoor zorgen. Door arbeid goedkoper te maken en vervuiling duurder, bescherm je het milieu en bevorder je de arbeidsdeelname.

Conservatieven kijken pas over de dijken als Bush er om vraagt. Wij willen niet alleen internationale solidariteit maar ook sterke en democratische internationale instituties en een zelfbewust Europa met een eigen identiteit. Wie dat niet wil, laat het wereldtoneel aan de Amerikanen en biedt hun geen tegenspel, maar ook geen serieuze partner.

Bolkestein stelde dat veel aardige mensen ongelijk hebben en veel onaardige mensen hun gelijk bevestigd zien. Zijn grote fout is dat hij denkt dat wie onaardig is, per definitie gelijk heeft. Zijn eigen geschiedenis en ruim twintig jaar regeringsverantwoordelijkheid van de VVD laten zien dat het heel goed mogelijk is om onaardig te zijn en er ook nog volstrekt naast te zitten.

Femke Halsema