De meeste moeders willen niet fulltime werken. Althans de Nederlandse moeders niet. Ze vinden het belangrijk zelf zoveel mogelijk te zorgen voor de kinderen. In geen land van de Europese Unie werken vrouwen zo weinig uren buitenshuis als bij ons. Tot grote tevredenheid van de meeste betrokkenen.

Maar moet de samenleving als geheel ook tevreden zijn met de optelsom van deze individuele keuzes? Het aantal vrouwen met hoge posities in het bedrijfsleven, de wetenschap en bij de overheid blijft onverminderd laag. In vergelijking met andere Europese landen scoort Nederland slecht langs de feministische meetlat. De Europese Commissie spoort ons land aan om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen.

Ik wil niemand in het keurslijf van een 40-urige werkweek dwingen. Zorg en zelfontwikkeling zijn ook een zinvolle tijdsinvestering. Maar hoe komt het toch dat alleen de Nederlandse vrouw zo gek is op parttime werken? Volgens mij is onze moederschapsideologie daar debet aan.

Een ‘goede moeder’ stuurt haar kind niet met drie maanden naar de crèche. Wie vaker dan drie dagen per week gebruik maakt van de naschoolse opvang, heeft heel wat uit te leggen. Ook aan zichzelf.

Volgens het hoofdredactioneel commentaar van NRC Next (23 januari) bepalen niet ideologische maar economische factoren de arbeidsparticipatie van vrouwen. “De derde golf van het feminisme wordt het resultaat van een hoge hypotheek.“ Ik vind dat te simpel. Natuurlijk spelen financiële prikkels een rol. Daarom is het belangrijk om de fiscale ‘aanrechtsubsidie’ voor niet-werkende partners af te schaffen. Maar er is vooral een cultuurverandering nodig.

Vrouwen dragen meestal de eindverantwoordelijkheid voor de kinderen. Ik weet dat ook veel vaders zorgen en een deel van het huishouden doen, maar meestal is het onder auspiciën van de moeder. Niet bemoedigend voor de vaders, buitengewoon vermoeiend voor de moeders. Al geeft het de vrouwen ook macht.

Ook voor de buitenwereld zijn kinderen nog steeds een vrouwenzaak. Mij wordt steevast gevraagd hoe ik de zorg voor onze kinderen geregeld heb. Mijn man blijft deze belangstelling bespaard. Toen vorig jaar uit onderzoek bleek dat de kwaliteit van veel crèches onder de maat was, werd uitsluitend gediscussieerd over de gevolgen hiervan voor de arbeidsparticipatie van vrouwen. Geen woord over de mannen. Waarom is het voor mannen wel acceptabel om hun kroost in slechte handen achter te laten?

Als mannen en vrouwen niet gelijkelijk verantwoordelijk zijn voor de zorg voor hun kinderen, wordt het niks met de emancipatie.

Evenzo zal de waardering van kinderopvang moeten veranderen. Die wordt nog te vaak ervaren als het dumpen van kinderen, in plaats van als een aanvulling op de opvoeding thuis. Dit vergt een grote financiële investering, niet alleen in beschikbare plaatsen, maar vooral in de kwaliteit en dus ook de beloning van de mensen die onze kinderen verrijken.

Helaas zijn er ook andere obstakels. Verwachtingspatronen, organisatiecultuur, ‘glazen plafonds’ en een combinatie van selectie en zelfselectie verminderen de carrièrekansen van vrouwen. Maar als de moederschapsideologie niet wordt ontmanteld heeft emancipatieminister Plasterk over vier jaar weinig bereikt om trots op te zijn.

Volgens NRC moet de overheid zich niet mengen in individuele keuzes. Maar ik betwist dat we er in de huidige geconditioneerde samenleving op kunnen vertrouwen dat de keuzes rond arbeid en zorg in volle vrijheid gemaakt worden. Het is daarom tijd voor een offensief. Een campagne waarin wordt uitgedragen dat moeders én vaders gelijkelijk verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. En waarin ook het overheidsapparaat onder de loep wordt genomen. Ik wil niet langer formulieren ontvangen waarbij naast “hoofdverzorger” bij wijze van toelichting het woord “moeder” vermeld staat. Dat bepalen wij thuis zelf wel. De titel van de campagne ligt, gezien het regeerakkoord, voor de hand: “samen kinderen, samen zorgen”.