Na ruim twee jaar onderhandelen sloten de Europese ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 20 december zelfvoldaan een politiek akkoord over een EU-richtlijn voor de opvang van asielzoekers. Die tevredenheid is misplaatst als je kijkt naar de inhoud van de richtlijn. Of liever, naar het gebrek aan inhoud. Dan wordt weer eens duidelijk hoe ver de EU nog verwijderd is van het gemeenschappelijke asielbeleid dat de regeringsleiders zich in 1999 in het Finse Tampere hebben voorgenomen.

Toch is een gemeenschappelijk Europees asielbeleid onverminderd noodzakelijk. De verschillen in wetgeving en praktijk tussen de lidstaten van de EU zijn groot en de regels worden steeds strenger. Door de toenemende onderlinge beleidsconcurrentie, dreigt in een aantal lidstaten de praktijk op gespannen voet te komen met het internationaal aanvaarde beginsel van non-refoulement: het verbod om iemand terug te sturen naar een plek waar zijn of haar leven gevaar loopt.
Ter illustratie: in 2001 kreeg 5,6 procent van de Iraakse asielzoekers in Nederland een verblijfstitel. In Ierland bedroeg dat percentage 41. Niet alleen in toekenningspercentages, maar ook in asielprocedures en opvangfaciliteiten is een restrictieve trend waarneembaar. Logisch dus dat asielzoekers uit lijfsbehoud gaan asielshoppen, ook al doen de lidstaten hun uiterste best hen daarvan te weerhouden. Onlangs bevestigden de EU-ministers de afspraak dat de lidstaat waar iemand legaal of illegaal de EU is binnengekomen in principe verantwoordelijk is voor zijn of haar asielverzoek. De afspraak is helaas gebaseerd op een fictie: dat het voor de veiligheid van de asielzoeker niet uitmaakt in welke land hij of zij asiel aanvraagt.

De meeste Europese regeringen en politieke partijen willen graag aan hun kiezers laten zien dat ze hun best doen om de zogenaamde 'stroom' van asielzoekers 'in te dammen'. Ze maken hun asielwetgeving en -praktijk strenger in de hoop dat ze daarmee voor asielzoekers minder aantrekkelijk worden dan hun buurlanden. Zie voor Nederland de Vreemdelingenwet 2000, het Strategisch Akkoord van het kabinet-Balkenende en de verkiezingsretoriek van met name VVD en LPF.
Minister Nawijn kan wel roepen dat Nederland het strengste asielbeleid van de EU moet krijgen, maar andere lidstaten zitten ondertussen ook niet stil. Zolang de onderlinge concurrentie tussen de EU-landen voortduurt, heeft elke aanscherping van nationaal beleid slechts tijdelijk effect. Wie iets verder kijkt dan de verkiezingen, moet vaststellen dat juist een gemeenschappelijk Europees asielbeleid tot een evenrediger verdeling van asielzoekers zal leiden. Zeker als men bedenkt dat het totaal aantal asielzoekers in de EU al jarenlang stabiel is, zo rond de 400.000.

Zolang de lidstaten elkaars hete adem in de nek voelen, is de kans groot dat zij slechts lippendienst bewijzen aan solidariteit en lastenverdeling op Europees niveau en enkel willen instemmen met Europese richtlijnen die hun de vrijheid laten onderling met hun beleid te concurreren. Neem daarbij dat iedere lidstaat een besluit kan tegenhouden het resultaat is dat er bijna geen aspect van asielbeleid overblijft waarover zij gemeenschappelijke afspraken van enig niveau kunnen maken. Dat levert EU-richtlijnen op die nauwelijks meer vastleggen dan de kleinste gemene deler van de huidige praktijk in de lidstaten. De recent aangenomen opvangrichtlijn illustreert dat. In het voorstel van de Europese Commissie zouden asielzoekers na maximaal zes maanden in de procedure het recht krijgen om te gaan werken. De ministers hebben echter besloten het aan de lidstaten zelf over te laten om asielzoekers al dan niet toegang tot arbeid te geven. Deze afspraak voegt niets toe aan de huidige praktijk.

De Belgische premier Verhofstadt heeft eind 2001 al eens opgeroepen tot een moratorium op nationale wetgeving, teneinde uit de Europese impasse te komen. Een time-out van pakweg een jaar voor nieuwe restrictieve maatregelen zou de druk om tot een betekenisvolle Europese aanpak te komen aanmerkelijk verhogen en voorkomen dat lidstaten elkaar in de tussentijd te slim af proberen te zijn.