Op 1 mei van dit jaar krijgt de Europese Unie er tien leden bij. Veel Nederlandse politici hebben op de valreep koude voeten gekregen bij het idee dat de nieuwe Europeanen straks zomaar mogen gaan werken in Nederland. CDA, LPF en een deel van de VVD zijn bevreesd voor een massale instroom van Polen en ander Oost-Europees werkvolk. Binnenkort wordt duidelijk of het kabinet hun pleidooi volgt om het vrij werknemersverkeer uit te stellen. Dat zou een schijnoplossing zijn: zo wordt sociale dumping niet tegengegaan, maar uitgelokt.

Nederland heeft de nieuwe lidstaten in 2001 beloofd om de arbeidsmarkt meteen bij toetreding open te stellen voor hun inwoners. Die toezegging was ingegeven door het besef dat vrij werknemersverkeer een van de meest tastbare rechten van het Europese burgerschap is, maar ook door eigenbelang. De bloeiende economie van toen kon de Oost-Europese arbeidskrachten goed gebruiken. De thuiszorg en de aspergetelers hebben dan ook niet gewacht op de toetreding van Polen om er werknemers vandaan te halen.

Nu het economisch tij tegenzit, is het verlokkelijk om de oude klaagzang aan te heffen over nieuwkomers die de banen inpikken van autochtonen. Maar het dichthouden van de grenzen of het handhaven van een regime van werkvergunningen, zoals staatssecretaris Rutte voorstelt, zou door de nieuwe Europeanen terecht als contractbreuk worden ervaren. Zij hebben niet voor EU-lidmaatschap gestemd om vervolgens tweederangs EU-burgers te worden. Bovendien wordt de angst voor overstroming van de Nederlandse arbeidsmarkt niet gesteund door onderzoek.

Dat er werkzoekenden uit de nieuwe EU-landen zullen komen staat vast. Maar ze zijn er nu ook al. Alleen al in 2003 verstrekte Nederland meer dan tienduizend werkvergunningen aan werknemers uit de nieuwe lidstaten. Zij doen het zware werk, met name in de tuinbouw, waarvoor in Nederland niemand anders te vinden is. Daarnaast werken circa dertigduizend Oost-Europeanen illegaal in Nederland. Zowel de legale als de illegale werknemers werken vaak tijdelijk in Nederland, om daarna met het verdiende geld terug te keren naar eigen land.

Hoeveel werkzoekenden er na 1 mei 2004 zullen komen valt niet met zekerheid te zeggen. Het Centraal Planbureau raamt, op basis van elf verschillende onderzoeken, dat zich de komende twee jaar tussen de vier- en achtduizend werknemers uit de nieuwe lidstaten in Nederland zullen vestigen. Een betrekkelijk gering aantal, zeker als we bedenken dat er in ons land nog meer dan dertigduizend moeilijk vervulbare vacatures openstaan. Veel Polen, Tsjechen en Letten verschillen kennelijk niet van West-Europeanen: zij verlaten ongaarne huis en haard om in een andere taal en cultuur te gaan werken. Nog geen vijf procent van de huidige EU-burgers maakt gebruik van het recht op vrij werknemersverkeer.

Het echte probleem bij de komst van Oost-Europese werknemers is niet hun aantal, maar de voorwaarden waaronder zij werken. Het gevaar van oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt wordt juist vergroot door het vrij werknemersverkeer uit te stellen. Volgens Europese regelgeving gelden voor Oost-Europese werknemers die legaal een baan vinden in Nederland dezelfde arbeidsvoorwaarden als voor Nederlandse werknemers. Uitstel van het vrij werknemersverkeer, zoals CDA, VVD en LPF bepleiten, bevordert het gebruik van constructies waarbij Oost-Europeanen tegen slechtere arbeidsvoorwaarden aan de slag gaan. Bijvoorbeeld in dienst van een in Polen gevestigd uitzendbureau, dat de werknemers tegen de aldaar geldende lage arbeidskosten aan bedrijven in Nederland verhuurt. Het vrij verkeer van diensten binnen de EU laat dit soort constructies toe. Daarnaast zullen, zolang legale arbeid bemoeilijkt wordt, Oost-Europese werkzoekenden als toerist naar Nederland blijven komen om vervolgens illegaal aan het werk te gaan. Nederlandse werknemers hebben meer te vrezen van Oost-Europeanen die goedkoop uitzendwerk of zwart werk verrichten dan van hen die volgens de regels van het vrij werknemersverkeer, tegen gelijke arbeidsvoorwaarden, een baan vinden in Nederland. Dat zien CDA, VVD en LPF over het hoofd.

Beter dan angst zaaien en schijnoplossingen voorstellen is het om te kiezen voor passende maatregelen om te voorkomen dat Nederlandse werknemers oneerlijke concurrentie ondervinden van de nieuwkomers. Tot die maatregelen behoort het uitbreiden van de werking van de Europese detacheringsrichtlijn naar alle sectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze richtlijn regelt dat op werknemers die worden uitgezonden naar een ander EU-land de belangrijkste CAO-afspraken in het tijdelijke werkland van toepassing zijn. Gek genoeg zijn Nederland en Duitsland de enige EU-landen die deze regels alleen laten gelden voor de bouwsector. In andere landen gelden deze regels voor alle sectoren. Zo bieden ze betere bescherming tegen sociale dumping.

Nederlandse politici staan vooraan bij het bekritiseren van andere Europese landen die zich niet aan afspraken houden. Of het nu gaat om Frankrijk en Duitsland met hun soepele uitleg van het Stabiliteitspact, of om nieuwe lidstaten die te traag zijn met het overnemen van de EU-regels. Deze verongelijkte geluiden klinken nogal schril als Nederland zelf zijn toezeggingen aan de nieuwe Europeanen niet gestand doet.

Theo Bouwman is europarlementariër voor GroenLinks en voorzitter van de commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken van het Europees Parlement.
Arthur van Mansvelt is beleidsmedewerker van GroenLinks in het Europees Parlement.