In 1973 was het pas echt. Een verplichte autovrije zondag. Niet slechts in een aantal binnensteden zoals tegenwoordig, maar in heel Nederland. Aanleiding was de enige echte oliecrisis. Politici in Nederland en in andere geïndustrialiseerde landen trokken de conclusie dat men te sterk afhankelijk was van olie én van de olieproducerende landen. De oplossingen lagen dus voor de hand: de macht van het oliekartel OPEC moest worden gebroken én alle alternatieve energiebronnen moesten worden aangewend. Van kernenergie tot zonne-energie, van windenergie tot bio-fuel. Sommige landen, zoals Japan en Frankrijk, kozen resoluut voor kernenergie. Andere landen, zoals de VS, wilden snel opstomen naar 5 tot 10% zonne-energie. Weer andere bouwden in sneltreinvaart windmolenparken.

 De macht van de OPEC is in de loop der jaren inderdaad afgenomen, deels door de politiek van diversificatie van energiebronnen, deels omdat er olieproducenten zijn bijgekomen, zoals Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk met hun Noordzee-olie. Maar uiteindelijk is het percentage energie uit hernieuwbare energiebronnen beperkt gebleven en blijken de meeste geïndustrialiseerde landen nog steeds behoorlijk afhankelijk van olie.

Dat er sinds 1973 te weinig vooruitgang is geboekt, blijkt ook uit de reacties van politici in Brussel op de hoge olieprijs en de wegblokkades. Er zijn veel overeenkomsten met de pleidooien die in 1973 gehouden werden. De verklaring die Europees Commissaris voor Energie en Transport, Loyola de Palacio, in het Europees Parlement aflegde was strijdbaar en resoluut: op naar een coherente strategie voor energie- en vervoer. We moeten de kwetsbaarheid van de EU voor schommelingen van de olieprijs (verder) verminderen. Er moet een energiedebat komen met de OPEC. We moeten letten op de Kyoto-akkoorden (beperking uitstoot broeikasgassen) en streven naar hernieuwbare energiebronnen. De EU moet de rol van olie-oligopolies doorlichten. De vervoerspolitiek moet een verdere verschuiving naar milieuvriendelijker vormen van vervoer bewerkstelligen. Aldus De Palacio. Deze voornemens worden neergelegd in Groenboek over energiepolitiek en een Witboek over vervoersbeleid. Kortom, mooie woorden, wederom. Nu de invulling nog.

De Groene fractie in het Europees Parlement publiceerde de grote lijnen van háár plan om de olie-afhankelijkheid te verminderen. In het EU-verdrag, dat op dit moment toevallig toch herzien wordt, zou een artikel over ‘nieuwe energie’ moeten worden opgenomen. Bevordering van hernieuwbare energie – daar valt kernenergie niet onder – en een efficiënter gebruik van energie moeten daarin centraal staan. Deze doelstellingen moeten ook een financiële vertaling krijgen. Bestaande fondsen, zoals de Structuurfondsen, het Cohesiefonds voor de armste lidstaten en ISPA-fonds voor de kandidaat-lidstaten dienen veel nadrukkelijker benut te worden voor investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing, zowel bij de industrie als bij woningen. Op wetgevingsgebied is een aanscherping van Europese richtlijnen voor de bouw van woningen gewenst, teneinde de energie-efficientië te verhogen.

De Europese Commissie neemt terecht de rol van de grote olieconcerns onder de loep en start een onderzoek naar prijsafspraken. Veel belangrijker is echter om de rol van deze concerns in de totale energievoorziening te onderzoeken. Hoe komt het dat het aandeel van niet-fossiele brandstoffen in de energievoorziening nog zo gering is? In hoeverre is het haperend beleid van overheden hieraan debet, en welke verantwoordelijkheid draagt het bedrijfsleven, in casu de olieconcerns? Uit strategische overwegingen houden die concerns zich immers niet alleen bezig met olie- en gaswinning, raffinage, distributie en verkoop, maar ook met de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Zo heeft Shell het bedrijfje Solar Energy in Helmond opgekocht, dat sindsdien niet spectaculair groeit. Shell heeft tevens besloten géén megafabriek voor de productie van zonnepanelen te bouwen in Essen. Door dergelijke terughoudendheid blijft de prijs van deze panelen te hoog. De vraag die gesteld moet worden is welke vinger de olieconcerns in de pap hebben bij het ontwikkelen van een nieuwe energiepolitiek. Is die vinger niet iets te dik?

Ook op vervoersgebied valt nog een wereld te winnen, aan duurzaam en efficiënt energiegebruik. Maar liefst 90% van de groei van het olieverbruik is te wijten aan de toename van transport. Daarom stellen de Groenen voor om de Europese transportpolitiek flink bij te stellen. Zo zouden de EU-instellingen zich bij de komende herziening van de TENs (TransEuropese Netwerken) moeten herbezinnen op het belang van de verschillende vervoersmodaliteiten. Minder nadruk op wegeninfrastructuur en veel meer op binnenvaart, kustvaart en rail, dat helpt om de trend van toenemend brandstofverbruik te keren. Ook een flinke verschuiving van de bij de TENs behorende fondsen naar de ontwikkeling van duurzame mobiliteit, intermodaal transport en energiebesparing is absoluut nodig. En ook op vervoersgebied geldt dat de projecten die de EU (mede)financiert in het kader van haar Struktuurfondsen, Cohesiefonds en ISPA moeten worden bijgesteld. Nu ligt de nadruk veel te sterk op het wegtransport.

Ook in de vervoersbranche zijn vele technische verbeteringen mogelijk die leiden tot een hogere energie-efficiëntie, van telematica in voertuigen (voor bijvoorbeeld snelheidscontrole) tot verbeterde logistiek. Er moeten scherpere Europese richtlijnen komen voor het energieverbruik van voertuigen als locomotieven, schepen, vliegtuigen en wagens.

Tot slot is het nodig om met fiscale maatregelen en andere beprijzingsmethoden het energiegebruik terug te dringen. Een aantal dossiers op dit gebied ligt al jaren in de ijskast. Zoals het voorstel om de maatschappelijke kosten van het gebruik van infrastructuur (o.a. milieuvervuiling, congestie en onveiligheid) op te nemen in de transportkosten.

Kortom, kansen genoeg voor een nieuwe energie- en transportpolitiek, als men de lessen uit de olieschaarste ditmaal niet te snel vergeet.

Theo Bouwman (GroenLinks) is lid van de Fractie van de Groenen/Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement