In een vergaand vonnis heeft een kamer van het Europese Mensenrechtenhof duidelijk gemaakt dat ongerichte massasurveillance niet verenigbaar is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De uitspraak kan betekenen dat ook de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie het recht verliezen om het gedrag van onverdachte burgers heimelijk te volgen.

Volgens Judith Sargentini, Europarlementariër voor GroenLinks is de uitspraak uitstekend nieuws voor de vrijheid van de Europese burger. “Dit is een belangrijke uitspraak. De rechters stellen duidelijk dat alleen bij een verdenking mensen kunnen worden gevolgd, omdat anders de rechtsstaat gevaar loopt. Inlichtingendiensten zullen weer moeten leren om degelijk recherchewerk te leveren, in plaats van te hopen dat big data ze wel zal vertellen waar de terroristen wonen.”

Voorwaarden

Volgens het Hof moet heimelijke surveillance door de staat voldoen aan twee voorwaarden, die niet verenigbaar zijn met ongerichte massasurveillance. In de eerste plaats moet er een specifieke verdenking zijn tegen een persoon of een beperkte groep personen. In de tweede plaats moet zijn aangetoond dat de surveillance strikt noodzakelijk is om een bedreiging van de nationale veiligheid te stoppen. Bovendien verwerpt het Hof de constructie dat een minister zelfstandig kan besluiten tot het onder surveillance plaatsen van een persoon of groep personen. Er dient toezicht te zijn dat onafhankelijk is van de regering en dat eigenlijk alleen door de rechterlijke macht kan worden uitgeoefend.

Gevolgen

Volgens Sargentini heeft de uitspraak mogelijk gevolgen voor het aannemen van de registratie van passagiersgegevens, waartoe het Europees Parlement binnenkort zal besluiten, maar ook voor verschillende Nederlandse wetsvoorstellen, zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en bewaarplicht telecomgegevens. "Die voorstellen lijken mij niet te voldoen aan de voorwaarden die het Hof nu heeft gesteld. Dat lijkt me een probleem."

Schriftelijke vragen

Sargentini stelde de volgende schriftelijke vragen aan de Europese Commissie:

  1. Bent u bekend met de uitspraak van 12 januari 2016 van het Europese Hof van de Rechten van de Mens in de zaak Szabó en Vissy vs. Hongarije?
  2. Deelt u mijn mening dat deze uitspraak de mogelijkheden voor surveillance door de autoriteiten, zowel op het gebied van nationale veiligheid als de wetshandhaving, ook in de EU beperkt tot het gericht onder surveillance plaatsen van individuen en goed gedefinieerde groepen op basis van een verdenking en onder onafhankelijk en ten minste quasi-justitieel toezicht?
  3. Deelt u mijn mening dat het registreren van de bewegingen van alle luchtvaartpassagiers van en naar en/of binnen Europa niet voldoet aan de richtlijnen die het Hof in deze uitspraak neerlegt voor surveillance en dat daarom zowel de voorgenomen richtlijn EU-PNR als de verschillende verdragen met onder meer de Verenigde Staten, Canada en Australië over het delen van persoonsgegevens van alle luchtvaartpassagiers in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?