Het Europees Parlement stemt aanstaande dinsdag over een ontwerpwet die minimumnormen voor verdachten in strafrechtprocedures vastlegt. Op het spel staat de vraag of overheden zich ook bij de bestrijding van terrorisme aan de mensenrechten moeten houden.

De vrijspraak van Samir A. door de Rotterdamse rechtbank heeft tot verontwaardigde reacties van politici geleid. Zij kunnen maar moeilijk aanvaarden dat justitie, ook wanneer zij iemand veroordeeld wil krijgen voor het voorbereiden van een terroristisch misdrijf, eerst wettig en overtuigend bewijs moet leveren. Het recht op een eerlijk proces behoort tot de wezenskenmerken van een rechtsstaat.

Het eerbiedigen van de mensenrechten is ook noodzakelijk om effectieve internationale samenwerking bij de bestrijding van terrorisme van de grond te krijgen. Landen zullen geen informatie en verdachten aan elkaar toevertrouwen als zij er niet zeker van zijn dat opsporing en berechting behalve effectief ook rechtmatig verlopen.
 

Precies daaraan schort het bij het Europees arrestatiebevel. Dat kwam in de nasleep van 11 september weliswaar razendsnel tot stand, maar ontmoet nu in de uitvoering grote problemen. In Nederland waren vooral VVD en LPF enthousiast. Voortaan konden de EU-landen zonder enige rompslomp verdachten van ernstige misdrijven aan elkaar uitleveren. Geen gedoe meer met ingewikkelde uitleveringsprocedures. De strafvervolging werd gestroomlijnd, maar helaas zonder dat de rechten van verdachten waren gewaarborgd.

Want bij deze ongeclausuleerde Europese samenwerking biedt het Europees Verdrag over de Rechten van de Mens (EVRM) onvoldoende bescherming aan verdachten. De bepalingen van dat verdrag worden op zeer uiteenlopende wijze toegepast in de lidstaten. De verschillen bij de strafvervolging maken het volledig vertrouwen in elkaars rechtsstelsels, waarop de samenwerking tussen de EU-landen is gebaseerd, tot een illusie. Zo varieert de gemiddelde tijd die verdachten in voorarrest doorbrengen enorm. Ook de beschikbaarheid van deskundige vertolking en vertaling in strafrechtprocedures laat veel te wensen over. Een Nederlander die in Portugal terechtstond op verdenking van moord, moest zich tijdens zijn verhoor zien te redden zonder tolk. In 2002 werd een groep Nederlandse en Britse vliegtuigspotters in Griekenland veroordeeld wegens spionage, aan de hand van zeer gebrekkig bewijs dat in Nederland of de Verenigde Koninkrijk nooit zou hebben volstaan. Dezelfde VVD en de LPF die het Europees arrestatiebevel toejuichten, stonden vooraan om het Griekse strafrechtsstelsel te bekritiseren. Dat is inconsequent.

Het Europees Parlement was tot nu toe wel consequent. Het heeft, onder aanvoering van de Groenen, lang aangedrongen op Europese minimumnormen voor de strafvervolging. Je zult immers maar gearresteerd worden in een ander Europees land en je proces niet kunnen begrijpen omdat je de taal niet verstaat. De Europese Commissie kwam daarop met een voorstel dat een aantal procedurele rechten vastlegt. Het betreft zaken als het recht op juridische bijstand, effectieve verdediging vóór en tijdens het proces, gratis toegang tot vertaling en vertolking gedurende de hele strafrechtprocedure, communicatie met familieleden en ambassades, plus de verplichting om de verdachten bij hun arrestatie op deze rechten te wijzen in een taal die ze verstaan. Vooral het recht op een advocaat vóór en tijdens een verhoor zal voor Nederland een grote verandering betekenen, aangezien we dit recht nu niet kennen.

Controversieel in het Commissievoorstel is dat de lidstaten de ruimte krijgen om in sommige gevallen af te wijken van de minimumnormen. De vastgelegde minimumrechten kunnen worden onthouden aan verdachten van ernstige misdrijven, in het bijzonder terroristische misdrijven. Deze uitzondering snijdt geen hout. Minimumnormen zijn alleen minimumnormen als ze voor alle verdachten gelden. De justitiecommissie van het Europarlement bereikte uiteindelijk overeenstemming over een compromis: lidstaten mogen in sommige gevallen afwijken van de minimumnormen, mits zij zich wel aan het EVRM en het EU-Grondrechtenhandvest houden. Toch gaat zelfs dit sommige europarlementariërs te ver. Vooral de Europese christen-democraten, waartoe het CDA behoort, willen de lidstaten tot zo min mogelijk verplichten. Zelfs niet tot naleving van de mensenrechten…

De stemming over de ontwerpwet door het voltallige Europarlement wordt dus spannend. Het is een belangrijke gelegenheid om de lidstaten duidelijk te maken dat een effectieve misdaadbestrijding zonder rechtsbescherming niet mogelijk is.

Helaas hoeven de Europese justitieministers het standpunt van het parlement niet over te nemen. Het valt te vrezen dat zij de minimumnormen wél van allerlei ontsnappingsclausules zullen voorzien, waardoor het wederzijds vertrouwen verder wordt uitgehold. Daarom moet de Europese Grondwet zo snel mogelijk in werking treden. Want dan wordt het Europarlement medewetgever in deze gevoelige materie. Zonder democratie kunnen onze mensenrechten niet effectief beschermd worden. En zonder waarborgen voor mensenrechten loopt de Europese samenwerking tegen terrorisme uiteindelijk spaak.

 

Kathalijne Buitenweg is lid van het Europees Parlement voor GroenLinks en namens het parlement rapporteur voor de rechten van verdachten.