De Tweede Kamer heeft Europa ontdekt. Afgelopen woensdag voerden de fractievoorzitters voor het eerst sinds mensenheugenis een spannend debat over de Europese Unie, met een gedenkwaardige uitkomst: de voltallige oppositie hielp de regering aan een meerderheid voor haar voornemen om tien nieuwe landen toe te laten tot de EU.

Er diende zich bovendien een unieke kans aan om de nogal onverschillige Nederlandse burgers deelgenoot te maken in de ontdekking van Europa. Dankzij de demissionaire status van het kabinet-Balkenende en de vrijheid die het parlement daardoor kan nemen, tekent zich een Kamermeerderheid af voor een referendum over de EU-uitbreiding.

In het Kamerdebat kwamen drie opties voor zo'n referendum ter sprake:
·    Een raadplegend referendum onder alle EU-burgers. Het is echter te laat om daarvoor nog steun te verwerven in Europa. Op de Top van Nice eind 2000 hebben de regeringen van alle EU-landen de procedure bepaald die ertoe moet leiden dat de eerste nieuwe lidstaten in juni 2004 aan de Europese verkiezingen kunnen deelnemen. Nice was het moment geweest om een Europees referendum te bepleiten. Nog fraaier was het geweest als het referendum in het Verdrag van Nice was verankerd, zodat de uitslag bindend zou zijn.
·    Een correctief raadgevend referendum onder de Nederlandse burgers. In die mogelijkheid voorziet de Tijdelijke Referendumwet. Het initiatief berust echter niet bij de Kamer, maar bij burgers. Er is nog geen maatschappelijke beweging tegen de EU-uitbreiding te ontwaren, die voldoende mobilisatiekracht heeft om de benodigde 600.000 handtekeningen te verzamelen.
·    Een door de regering uit te schrijven raadplegend referendum, voorafgaand aan de parlementaire behandeling van het toetredingsverdrag. Kamerleden kunnen zich vrijwillig binden aan de uitslag van zo'n referendum. Deze optie is de meest haalbare.

Op het eerste gezicht is zo'n raadplegend referendum aantrekkelijk, zeker voor pro-Europese partijen. Het kan eindelijk een levendig maatschappelijk debat over de Europese integratie ontketenen. Het dwingt politici tot publieke verantwoording. De kans op een positieve uitslag is groot. De voorstanders van EU-uitbreiding kunnen appelleren aan zowel het moreel besef als de veiligheidsbehoefte en de economische belangen van de burgers. Peilingen laten zien dat de meeste Nederlanders nu reeds vóór uitbreiding zijn.
Bij nader inzien kleven er grote bezwaren aan zo'n referendum. Deze bezwaren hoeven elk afzonderlijk niet doorslaggevend te zijn, maar wegen samen zwaar genoeg om van een referendum over de EU-uitbreiding af te zien.

·    Niet de voorgenomen uitbreiding van de EU, maar de EU zelf kampt met een gebrek aan democratische legitimatie. Het is unfair om de kandidaat-lidstaten, die hieraan geen schuld dragen, in gijzeling te nemen, wanneer het probleem bij de Europese instellingen zit en, vooral, bij nationale regeringen die het wel zo gemakkelijk vinden om in Brussel achterkamertjespolitiek te bedrijven. Het ligt dan meer voor de hand om toekomstige besluiten over de wijze waarop de Europese politiek verantwoording aflegt aan een referendum te onderwerpen. De Europese Conventie, die medio 2003 een ontwerp voor een Europese grondwet moet afleveren, biedt een uitgelezen kans voor een – bij voorkeur Europees – referendum en het bijbehorende publieke debat.
·    Door het gebrek aan georganiseerde tegenstand krijgt een uitbreidingsreferendum een plebiscitair karakter, bijvoorbeeld als populariteitspoll voor de nieuwe regering. Wie gaat in drie maanden tijd een serieuze nee-campagne opzetten? Maatschappelijke organisaties, zoals vakbonden, werkgeversorganisaties en milieubeweging, zijn vóór de uitbreiding. De LPF, zo bleek afgelopen woensdag, kan haar tegenstem nauwelijks onderbouwen. Woordvoerder Palm kwam bijna in het kamp van de voorstanders terecht toen hij in de Kamer gedwongen werd tot argumentatie. Ook het organisatievermogen van de LPF is twijfelachtig. Het is tenslotte de vraag of de VVD, wanneer het electorale motief voor haar verzet tegen de uitbreiding – leegeten van de LPF – is weggevallen, volhardt in haar verzet tegen de toetreding van tien nieuwe lidstaten.
·    Het valt, zo hebben wij de afgelopen dagen gemerkt, aan de rest van Europa niet uit te leggen dat in Nederland in een zo laat stadium van de toetredingsonderhandelingen nog het idee komt bovendrijven om een referendum te organiseren. Terwijl de burgers van de kandidaat-lidstaten al tien jaar pijnlijke offers brengen om aan de toetredingseisen te voldoen en de beloning binnen bereik komt, besluiten Nederlandse politici dat hierover nog maar eens een brede maatschappelijke discussie moet worden gevoerd. Waarom hebben de tegenstanders zich de afgelopen tien jaar verstopt gehouden? Waarom hebben alle partijen verantwoordelijkheid genomen voor de spelregels van het uitbreidingsproces, en verzetten zij nu, aan het eind van de wedstrijd, de doelpalen? Ook al wordt het referendum vooral bepleit door voorstanders van de uitbreiding, elders in Europa wordt het opgevat als de zoveelste Nederlandse sabotagepoging. Want regeringspartijen hebben achtereenvolgens de oneigenlijke voorwaarde van landbouwhervorming verbonden aan de uitbreiding en de integriteit van de Commissie-rapportage over de toetredingskandidaten in twijfel getrokken. Onderwijl schiep de postume verkiezingszege van Fortuyn het beeld, niet geheel ten onrechte, van een land dat bevangen was door angst voor het vreemde. De schade die hiermee is toegebracht aan ons Europese imago mag niet worden onderschat. Politici die het vertrouwen van burgers willen herwinnen met een referendum over de uitbreiding, moeten beseffen dat zij de betrouwbaarheid van Nederland als Europese partner verder ondergraven. Daarmee is het nationale belang niet gediend.
·    De uitbreiding is een problematisch onderwerp voor een eerste experiment met volksraadpleging, omdat het demos omstreden is. Niet alleen maakt zo'n referendum de meest-belanghebbenden, de inwoners van de kandidaat-lidstaten, tot outsiders wier stem niet meetelt, ook is betwistbaar wie de stemhebbende insiders zijn. Alleen Nederlandse burgers, of alle EU-burgers? Is het acceptabel dat een minderheid van pakweg 3 miljoen Nederlanders, op 380 miljoen EU-burgers, de toetreding van 75 miljoen nieuwe Europeanen tegenhoudt? Hoe lang mag die blokkade duren? Ook al houden wij verwerping van de uitbreiding voor onwaarschijnlijk, aan de vragen die een negatieve referendumuitslag zou oproepen kunnen we niet voorbijgaan. Moet er dan opnieuw onderhandeld worden over scherpere toetredingsvoorwaarden, in de hoop dat politici en burgers in de kandidaat-lidstaten nog bereid zijn tot een extra krachtsinspanning? Of moet de EU het bij vijftien leden houden en de belofte van een ongedeeld Europa herroepen? De rest van Europa zal zich afvragen wat ze aanmoet met één land dat tien andere landen buitensluit. Dat is een vraag die wij ook onszelf moeten stellen.