"De sociale grondrechten zijn het meest wezenlijke bestanddeel van onze identiteit, van wat wij in Europa zijn", zo sprak Hans van Mierlo toen hij Nederland nog vertegenwoordigde in de Europese Conventie. Het streven naar een balans tussen welvaart en sociale bescherming is wat de sociale markteconomieën in Europa onderscheidt van het harde Amerikaanse kapitalisme.

De meeste Europeanen zijn gehecht aan het 'Europese sociale model'. Ook veel politici spreken er graag over. Des te teleurstellender is het dat zij zo huiverig zijn om de retoriek achter zich te laten en de sociale bescherming daadwerkelijk te verankeren in de Europese grondwet.

Sinds 2000 heeft de Europese Unie een eigen grondrechtenhandvest. De kracht ervan is dat het klassieke én sociale grondrechten omvat. De zwakte is dat het nog niet bindend is. Eén van de taken van de Conventie is uit te zoeken hoe het handvest kan worden opgenomen in een toekomstige Europese grondwet. Dan kunnen burgers de EU-instellingen eraan houden dat zij geen afbreuk doen aan grondrechten zoals de toegang tot sociale zekerheid. Dat werpt een blokkade op tegen pleidooien à la Bolkestein voor navolging van het Amerikaanse model. Een Europese arbeidsmarktpolitiek die uitloopt op 'wie niet werkt zal niet eten' is strijdig met het handvest.
De Paarse regering wilde heronderhandelen over het handvest, om de theoretische kans uit te sluiten dat Nederland ooit door de Europese rechter gedwongen zou worden om illegalen ruimere toegang te verlenen tot onderwijs en medische zorg. Daarmee zette Paars de bereikte Europese consensus op losse schroeven. Het kabinet-Balkenende maakt het nog bonter. Ook nu het demissionair is volhardt het in een sabotagestrategie teneinde het hele handvest buiten de Europese grondwet houden. Aan Europese normen en waarden heeft deze coalitie kennelijk lak. Een grondwet zonder grondrechten is absurd.

Een sociaal Europa vergt niet alleen juridische, maar ook politieke instrumenten. Opdat de sociale zekerheid van grensarbeiders eindelijk goed geregeld kan worden. Opdat de EU haar lidstaten ervan kan weerhouden om elkaar te beconcurreren met steeds lagere belastingen voor bedrijven, ten koste van hoge lasten voor werknemers. Opdat de medezeggenschap van werknemers gewaarborgd blijft nu steeds meer bedrijven op Europese of mondiale schaal opereren.
Maar de totstandkoming van betekenisvolle Europese minimumstandaards op deze terreinen wordt ernstig bemoeilijkt door het vetorecht van elke lidstaat. Één onwillige lidstaat die een concurrentievoordeel denkt te halen uit bijvoorbeeld een lage winstbelasting of het ontbreken van medezeggenschap voor werknemers, kan de besluitvorming lamleggen. De meeste lidstaten erkennen dat het vetorecht overboord moet, nu het ledental van de EU zich gaat verdubbelen tot bijna dertig. Maar juist op de terreinen sociaal beleid en belastingen ligt voor elke lidstaat wel een onderwerp dat men wil afschermen van Europese bemoeienis. Er is politieke en maatschappelijke druk nodig om te voorkomen dat de Europese sociale wetgeving vastloopt terwijl de markt wordt uitgebreid en de concurrentie zich verhevigt. Groenen, socialisten en sociaal-democraten hebben onlangs, binnen en buiten de Conventie, zo'n offensief ingezet. Samen met het Europees Verbond van Vakverenigingen en het Sociaal Platform van anti-armoede-, vrouwen-, gehandicapten- en ouderenorganisaties hebben zij een manifest voor een solidair Europa gelanceerd.

Het manifest beoogt niet dat 'Brussel' het sociale beleid overneemt van de lidstaten. Sociale zekerheid en arbeidsmarktpolitiek zijn en blijven voornamelijk een nationale zaak. Het is wel een Europese taak om grensoverschrijdende problemen aan te pakken, van de interne markt een eerlijk speelveld te maken, en de beste sociaal-economische praktijken te verbreiden. Met name die laatste activiteit, de zogenaamde open coördinatie, heeft er in de afgelopen jaren toe geleid dat nationale ministers in Brussel vrijwel elk aspect van elkaars sociaal en economisch beleid onder de loep nemen. Pogingen om deze bemoeienis te beperken door een strikt onderscheid te maken tussen Europese en nationale aangelegenheden leden al snel schipbreuk in de Conventie. De sociaal-economische werkelijkheid is te dynamisch om zich te laten bevriezen in een bevoegdhedencatalogus.
Maar wat is de status van de talrijke 'richtsnoeren' die de ministers met en aan elkaar uit doen gaan? Als ze de zwarte piet kwijt willen, presenteren regeringen hun zachte Brusselse afspraken graag als een harde Europese verplichting. Als het ze niet uitkomt, lappen ze de Europese soft law aan hun laars. De rechtse regering in Frankrijk maakt liever goede sier met een nieuw vliegdekschip en belastingverlaging dan zich te houden aan de Europese afspraken over begrotingsdiscipline, tot woede van de overige euro-landen. Dat geeft te denken over de houdbaarheid van afspraken die niet bij wet zijn vastgelegd.
Bezwaarlijker nog is dat de zachte dwang van de open-coördinatiemethode, juist omdat zij wetgeving vermijdt, nationale en Europese parlementariërs het nakijken geeft. Het besef dat de 21ste-eeuwse coördinatiemethoden tot 19de-eeuwse verhoudingen leiden, waarbij de uitvoerende macht niet onderworpen is aan parlementaire controle, moet Europese en nationale parlementariërs in de Conventie in elkaars armen drijven. We trekken ons niets aan van Europese richtsnoeren, zo zouden nationale parlementen kunnen stellen, als het Europees Parlement daarmee niet heeft ingestemd. Zo wordt het voor nationale regeringen minder aanlokkelijk om voor vrijblijvende richtsnoeren te kiezen waar bindende Europese wetgeving op haar plaats is, bijvoorbeeld bij het waarborgen van veiligheid op de werkplek en van de toegang van eenieder tot geliberaliseerde nutsvoorzieningen. Zo wordt bovendien het debat over het sociale Europa verplaatst van het besloten Europese ministersoverleg naar de parlementaire arena, in het kritische licht der openbaarheid. Zonder verantwoording en transparantie zal de argwaan alleen maar groeien wanneer nationale bewindslieden, zoals premier Balkenende onlangs, schmieren dat "er altijd oog zal moeten zijn voor de sociale dimensie van Europa". Gaat Nederland deze woorden ook omzetten in daden? Dat moet mede de inzet zijn van de komende verkiezingsstrijd.