"Volksverlakkerij!", brieste minister Zalm onlangs. De voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi, had zojuist zijn voorstellen voor de Top van Lissabon (23 maart) gepresenteerd. Vooral het voorstel om kwantitatieve doelen af te spreken voor het terugdringen van de werkloosheid stond Zalm niet aan. De reactie van de VVD-minister is illustratief voor de lauwe inzet van Paars voor het sociale Europa. Als dit maatgevend is, wordt het sociale gedeelte van de Top een doelloze exercitie.

De sociale samenhang staat in veel Europese landen onder druk: 18% van de huishoudens in de EU leeft in relatieve armoede, dat zijn 65 miljoen mensen. De groep die op de rand van armoede leeft, en daar vaak (tijdelijk) in vervalt, is ruwweg tweemaal zo groot. De ongelijke inkomensverdeling gaat vaak gepaard met ongelijke kansen op participatie in de maatschappij. Dit probleem van sociale uitsluiting is in de afgelopen tien jaar in de meeste EU-landen gegroeid. Terecht stelt de Europese Commissie: "De omvang van armoede en uitsluiting tart het idee van Europa als kampioen in sociale rechtvaardigheid en solidariteit".

Om die reden wil de Commissie de lidstaten verleiden tot het formuleren van concrete doelen. In 2010 moet het werkloosheidcijfer van de EU, nu 9%, op het niveau liggen van de best presterende landen: 4%. Ook lanceert de Commissie sociale doelstellingen voor de bestrijding van armoede: in 2010 moet het deel van de bevolking onder de Europese armoedegrens minder zijn dan 10%. Het aantal kinderen dat in armoede leeft moet dan gehalveerd zijn.

Het formuleren van doelstellingen op sociaal gebied is slechts een begin. In Europees verband is het echter al een hele stap vooruit. Dat de EU deze stap nu zet is des te belangrijker omdat in de toekomst de overheidsbudgetten onder druk zullen komen. Het sociale beleid dreigt dan een sluitpost te worden. De begrotingsdiscipline waartoe de lidstaten van de EMU zich hebben verplicht in combinatie met de belastingconcurrentie en hoge werkloosheid, kunnen een gevaarlijke cocktail vormen voor de arme kant van Europa.

Omwille van de euro mag het begrotingstekort maximaal 3% bedragen. Dat is nu geen probleem. Maar als de economische groei afneemt en de vergrijzing leidt tot extra kosten kan deze grens weleens angstig dichtbij komen.

Tegelijk holt de belastingconcurrentie de inkomstenkant uit. Door de economische integratie en de komst van de euro kunnen bedrijven de EU-landen steeds beter met elkaar vergelijken. De EU-landen proberen door het verlagen van de belastingtarieven zoveel mogelijk bedrijvigheid van elkaar af te pikken. Hierdoor is de belasting op arbeid in veel landen gestegen. De factor arbeid is daardoor duurder en voor werkgevers onaantrekkelijker geworden. De pogingen om deze fiscale trend te keren zitten muurvast.

Wat daardoor overblijft om de budgettaire druk te verlichten, is het snoeien in de uitgaven. Dat kan mooi samen gaan met de Derde Weg waartoe de Britse premier Blair de EU in Lissabon hoopt te bekeren. Eén van de voornaamste punten van zijn Derde Weg is het 'werkgelegenheidsvriendelijker' maken van de sociale stelsels. Dit zal ze ook goedkoper maken. Volgens Blair moeten de "stelsels van sociale zekerheid geen vangnetten voor de werklozen zijn, maar trampolines die ze kunnen gebruiken om weer op te veren."

Mooi gezegd, maar het resultaat van de Britse deregulering en arbeidsdwang oogt minder fraai. Het Verenigd Koninkrijk bevindt zich in de Europese armoede top 3, net achter Griekenland en Portugal. Het percentage armen is er tweemaal zo hoog als in Nederland. De ervaring in de VS bewijst dat economische groei zich pas met een lange vertraging vertaalt in een daling van de armoede. Nu pas, na een recordgroei van bijna 10 jaar, begint de armoede voorzichtig te dalen.

Ondanks het feit dat een actief arbeidsmarktbeleid haar nut in Nederland heeft bewezen zitten er ook schaduwkanten aan. Want niet voor iedereen die onder sociale uitsluiting lijdt is betaalde arbeid het beste medicijn. Werken wordt steeds meer topsport. Wie niet meekan, blijft pijnlijk op en neer stuiteren op de trampoline van Blair. Een politiek die deze uitvallers naar de rafelrand van de samenleving verdringt, maakt het juist moeilijker om hen ooit nog aan een zinvolle maatschappelijke activiteit te helpen, betaald of onbetaald. Daarom behoren in Lissabon de werkgelegenheidsdoelstellingen samen te gaan met doelstellingen op sociaal gebied en een actieplan om deze te verwezenlijken. Dat de Raad de voorstellen van de Commissie overneemt is alles behalve zeker. De Nederlandse regering zal zich hiervoor in Lissabon hard moeten maken. Dat betekent dat ze een aanzienlijk socialer gezicht zal moeten tonen dan in haar voorlopige standpunt voor Lissabon. Daarin zijn geen harde sociale doelstellingen opgenomen.

De verantwoordelijkheid voor het waarmaken van de sociale doelstellingen ligt om te beginnen bij de lidstaten. De Europese instellingen dienen, in overleg met anti-armoede-organisaties, een sociaal programma te ontwikkelen dat vergelijkbaar is met het Europese werkgelegenheidsbeleid. Europese richtsnoeren worden daarbij vertaald in nationale actieplannen. Jaarlijks vindt een toetsing plaats van de voortgang van de afzonderlijke EU-landen bij het bestrijden van sociale uitsluiting.

Maar daar kan het niet bij blijven. Er zullen ook afspraken moeten komen over sociale wetgeving op Europees niveau. Een Europees minimum voor de hoogte van de bijstand bijvoorbeeld, gerelateerd aan het gemiddeld inkomen van elke lidstaat. Maar ook Europese afspraken over de rechten van flexwerkers.

Door een werkzaam alternatief te vinden voor het Amerikaanse model, met zijn 'werkende armen' in wegwerpbanen, kan Europa tot uitdrukking brengen dat haar eenwording ook een project van sociale beschaving is. Dan mag de Nederlandse minister van financiën nog eens uitleggen wat dat met volksverlakkerij te maken heeft.