'Provincie Groningen hoopt op Europese subsidie voor glasvezel'. Zo maar een recente krantenkop. Jaarlijks besteedt Brussel ruim 22 miljard euro aan regionale ontwikkeling, Nederland heeft tussen 2000 en 2006 recht op 3,2 miljard. De vraag is of Nederland na 2006 nog geld krijgt. Brussel debatteert over de toekomst van de Structuurfondsen. De uitbreiding van de Europese Unie staat daarbij centraal.

De fondsen
De Europese eenwording gaat om meer dan alleen het opheffen van de binnengrenzen ter bevordering van het vrij verkeer van personen, goederen en diensten. Belangrijk doel van de Unie is om ook sociaal-economische cohesie te stimuleren. Hoewel Europa een zeer welvarend deel van de wereld is, zijn de verschillen in welvaart nog groot. Het bruto binnenlands product per inwoner van Luxemburg is tweemaal zo hoog als dat van Griekenland. Ook de verschillen tussen regio's in lidstaten zijn nog groot. Denk bijvoorbeeld aan Noord- en Zuid-Italië. Met de Structuur- en Cohesiefondsen wil Europa werken aan evenwichtige en duurzame economische ontwikkeling, werkgelegenheid, de bescherming en verbetering van het milieu, de opheffing van ongelijkheden en de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Sinds de oprichting van de Unie is een ingewikkeld pakket van regels, programma's en instrumenten opgebouwd om de gewenste regionale ontwikkeling en sociale cohesie te realiseren. De fondsen werken volgens het principe van mede-financiering. Brussel betaalt nooit de volledige kosten van een project, maar meestal circa een derde van het totale budget. De medefinanciering vraagt om lokale financiële inzet en draagvlak voor de projecten. Het geld uit Brussel komt er pas als de begroting met bijdragen van lokale partners rond is.
De laatste jaren heeft men hard gewerkt aan vereenvoudiging van de fondsen. De huidige programmaperiode 2000-2006 kent een stuk minder doelen en programma's dan de periode daarvoor. Er zijn vier fondsen en daarbij 3 prioritaire doelstellingen (zie kader). Tot 2006 zijn programma's en budgetten vastgesteld.
Hoewel de fondsen in de eerste plaats bedoeld zijn om de armste regio's in Europa in hun ontwikkeling te steunen, zijn de doelen en criteria zo ruim geformuleerd dat elke lidstaat in de praktijk in aanmerking komt voor een bijdrage. Ook Nederlandse gemeenten en provincies profiteren van de fondsen uit Brussel, zij het dat het aandeel zich beperkt tot 1 à 2 procent van het totale Structuurfondsbudget.

Europa dichterbij
Wie kent niet de bordjes 'dit project werd mede mogelijk gemaakt door de Europese Unie'. Daarmee laat Brussel zien wat het met de miljoenen van de Structuurfondsen voor de burgers doet. Met het geld manifesteert Brussel zich niet alleen aan de burgers, Brussel heeft met het opstellen van de subsidiedoelen en programma's ook invloed op het beleid. Zo stimuleert Europa bijvoorbeeld de ontwikkeling van grensregio's, grensoverschrijdende samenwerking, het ICT-gebruik in het midden en kleinbedrijf, of de doorstroming van vrouwen naar de top van de arbeidsmarkt.
De subsidies die voortvloeien uit de Structuurfondsen en programma's worden gretig gebruikt door nationale en lokale overheden maar ook door onderwijsinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Maar draagt de Unie op deze wijze wezenlijk bij aan het draagvlak voor 'Europa'? En is dat een reden om de financiering via complexe Brusselse procedures te laten lopen, terwijl Nederland ook zelf de gewenste regionale ontwikkeling kan financieren?

Effect
Met de fondsen uit Brussel zijn de laatste decennia bruggen gebouwd, wegen aangelegd, opleidingen verzorgd en tal van uitwisselingen georganiseerd. Maar dragen al deze projecten daadwerkelijk bij aan het opheffen van de welvaartsverschillen tussen regio's? Op haar website schrijft de Commissie dat de inkomensverschillen tussen 1987 en 1997 zijn afgenomen. Er is inderdaad convergentie van inkomensniveaus. Maar uit de cijfers blijkt dat de convergentie tussen de lidstaten groter is dan die tussen regio's. Het zijn vooral de succesvolle regio's in de aanvankelijk armere landen die bijdragen aan de convergentie naar het gemiddelde welvaartsniveau van de Unie. Ondertussen blijft het moeizaam om juist de kansarme regio's te stimuleren. Daarbij blijkt uit tal van onderzoeken dat het uiterst lastig is om de ontwikkelingen in ondersteunde regio's en landen direct te verklaren uit het effect van de Structuurfondsen.

Toekomstdebat
Het debat over de volgende programmaperiode staat vrijwel geheel in het teken van de uitbreiding van de Unie. De keuze is in de kern eenvoudig: of er moet heel veel geld bij, of de programma's en criteria moeten drastisch worden aangepast. Achter deze op het eerste gezicht eenvoudige keuze liggen lastige dilemma's. De huidige grote 'gebruikers' Spanje, Italië, Griekenland, maar ook Frankrijk, willen vasthouden aan het geld dat ze nu krijgen. Toch is het praktisch onbetaalbaar en dus onmogelijk om op basis van de huidige regels en bedragen straks ook de nieuwe kandidaten de nodige steun te verlenen. De Nederlandse regering lijkt te kiezen voor de zogenaamde cohesiebenadering. Na een overgangsperiode van uitfasering krijgen alleen de armste regio’s in de armere lidstaten geld uit Brussel. Een helder standpunt, dat ook een einde maakt aan het veelbekritiseerde 'rondpompen' van geld. Want Nederland krijgt wel veel geld van Europa, maar stopt er nog veel meer in. Daarbij komt, dat Nederland eigenlijk prima zelf voor regionale ontwikkeling kan betalen.
Nadeel van de cohesiebenadering is dat wanneer de meeste van de huidige lidstaten geen structuurgelden meer krijgen, Brussel de mogelijkheid verliest om middels de gekozen doelen van de fondsen regionaal beleid 'Europabreed' te sturen en daarmee bepaalde ontwikkelingen een impuls te geven.
Ook de solidariteitskwestie is van belang. Het is het de vraag hoe de lidstaten zich zullen opstellen wanneer ze zelf geen geld meer krijgen. In de eerste plaats kan de interesse voor de inhoudelijke doelen afnemen. Daarnaast bestaat het gevaar dat de solidariteit afbrokkelt en de druk om te bezuinigen toeneemt. Dit gevaar is minder groot zolang alle lidstaten niet alleen bijdragen aan de Europese fondsenpot, maar er ook wat van terug krijgen. Ook Nederland is netto-betaler, maar kan toch veel van de eigen contributie in de vorm van projectfinanciering terugkrijgen. Juist het behoud van voldoende solidariteit is van groot belang om de uitbreiding van de Unie tot een succes te maken.
Natuurlijk zijn er ook tussenwegen. Zo zou men naast de fondsen voor de armste lidstaten ook een aantal solidariteitsfondsen kunnen laten bestaan. Fondsen, beperkt van omvang, die zorgen voor de 'zichtbaarheid’ van Europa voor de burgers. De nadruk moet daarbij liggen op projecten met een Europees karakter. Grensoverschrijdende projecten (Interreg), de Europese ecologische hoofdstructuur, of bijvoorbeeld het aanpakken van breed erkende knelpunten op de Europese arbeidsmarkt.

Tijdpad
Het debat over de toekomst van de Structuurfondsen is in 2001 gestart met de publicatie van het 'tweede Cohesieverslag'. Inmiddels is het debat op verschillende niveaus in volle gang en kiezen de belanghebbenden, van (kandidaat)lidstaten tot provincies, hun positie.
Eind 2003 presenteert de Commissie haar volgende cohesierapport met daarin al voorstellen voor de volgende periode, mede gebaseerd op de visie van het Europees Parlement en het Comité van de Regio's. Maar uiteindelijk zullen de onderhandelingen tussen de regeringsleiders over de nieuwe programma's en budgetten de doorslag geven. Het is dan ook van groot belang niet alleen de lobbypijlen op Brussel te richten maar ook de nationale posities te beïnvloeden.

Hoe het debat over de toekomst van de fondsen ook eindigt, tot 2006 kan er onder de huidige regels en voorwaarden geput worden uit de beschikbare middelen. Ook door Nederland, dat sinds fraude-affaire rond het Europees Sociaal Fonds (ESF) een beetje voorzichtig is geworden in het gebruiken van de fondsen. De beschikbaarheid van de Europese steun schept mogelijkheden voor GroenLinkse bestuurders, raads- en statenleden. Brusselse bijdragen kunnen ingezet worden voor GroenLinkse politiek.