Dit wetsvoorstel regelt de aanpassing van Nederlands Antilliaanse en Nederlandse regelgeving in verband met de toetreding van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) tot het Nederlandse Staatsbestel. Dit voorstel bevat aanvullingen op en wijzigingen van het wetsvoorstel Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De wijzigingen hebben vooral betrekking op onderwijs en media.
De regelingen op het gebied van identiteitskaarten, de vestiging van bedrijven, politiegegevens, de rechtsgevolgen van huwelijk tussen en adoptie door personen van gelijk geslacht, het bestuursrecht, de taal in het bestuurljik verkeer en het overgangsrecht, worden via een afzonderlijke Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geregeld.
De PvdA heeft bij monde van Marijke Linthorst namens GroenLinks het woord gevoerd, waarbij er speciale aandacht is gevraagd voor de sociale vormingsplicht en kritisch is ingegaan op het feit dat Nederland mn Aruba, Curacao en Sint Maarten heeft gevraagd dit in te voeren maar zelf voor het Caribische deel zuinig aan doet.

Mevrouw Linthorst: Voorzitter. Ik voer mede
het woord namens de fractie van GroenLinks.
Onze fracties zijn verheugd dat er nu
daadwerkelijk een begin wordt gemaakt met een
kwaliteitsverbetering van het onderwijs op de BES-eilanden.
Dat had natuurlijk al veel eerder moeten
gebeuren op alle eilanden. "Nederland kennisland"
geldt wat ons betreft niet alleen voor het Europese
deel van het Koninkrijk. Dat neemt echter niet weg
dat met dit wetsvoorstel een eerste stap in de
goede richting wordt gezet.
De fracties van de PvdA en GroenLinks
willen er bij de minister wel op aandringen over de
wijze waarop verbeteringen gestalte krijgen dat dit
in nauwe samenspraak met de direct betrokkenen
gebeurt. Er bereiken ons te vaak berichten dat
maatregelen op de eilanden worden doorgevoerd
zonder dat er is geïnformeerd waar behoefte aan is
en zonder dat er overleg is geweest over de vraag
hoe de maatregelen het beste geïmplementeerd
kunnen worden. Dat levert irritatie op en kan zelfs
leiden tot een verkeerde besteding van middelen:
weggegooid geld dus. Wij zouden er bij de minister
op aan willen dringen op dit punt de vinger aan de
pols te houden.
Op één punt hebben onze fracties nog wel
zorgen. Het betreft de sociale vormingsplicht, die
wordt omgezet in een sociaal kanstraject. De
situatie van kansarme Antilliaanse jongeren die
naar het Europese deel van het Koninkrijk afreizen,
baart al jaren zorgen. Er is in dit huis ook meerdere
malen over gesproken. Het komt te vaak voor dat
jongeren die in het Caraïbisch gebied kansarm zijn,
in de Nederlandse samenleving volstrekt kansloos
zijn. Dat is niet goed voor de jongeren en ook niet
voor de Nederlandse samenleving. In dit kader is
een paar jaar geleden het voorstel gedaan voor de
verwijsindex Antillianen, de VIA. Op de VIA was
terecht de nodige kritiek. De VIA is van tafel
gegaan; in plaats daarvan is er gesproken over
initiatieven om Antilliaanse jongeren beter toe te
rusten voor de Nederlandse samenleving. De
gedachte is geopperd dat minderjarige jongeren
alleen naar Nederland zouden mogen afreizen als
zij de sociale vormingsplicht doorlopen hadden en
in Nederland zouden beschikken over een voogd.
Kennelijk is de gedachtewisseling hierover
nooit uitgewerkt in een concrete regeling of zelfs
afspraak. Het feit dat zo'n afspraak er op dit
moment niet is, wil echter niet zeggen dat zo'n
regeling in de toekomst niet wenselijk zou zijn.
Nederlandse jongeren die in het Europees-
Nederlandse deel van het Koninkrijk opgroeien,
moeten een startkwalificatie halen. De minister
weet dat het daarbij gaat om mbo-2-niveau of
havo-niveau. Hoewel niet iedereen dit niveau kan
halen, blijft een startkwalificatie de norm. De
sociale vormingsplicht komt nog niet in de buurt
van de startkwalificatie, maar toch wordt de sociale
vormingsplicht omgezet in een vrijwillig sociaal
kanstraject.
Het gaat natuurlijk niet alleen om de
kansen van Antilliaanse jongeren in Nederland. Ook
in het Caraïbische deel moeten zij het beste uit
zichzelf kunnen halen. Kan de minister uitleggen
waarom het ambitieniveau voor de BES-eilanden
zoveel lager ligt dan voor het Europese deel van het
Koninkrijk?
De fracties van de PvdA en GroenLinks
kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat
budgettaire overwegingen bij deze beslissing een
belangrijke rol hebben gespeeld. Kan de minister
hierover iets meer zeggen? Hoeveel jongeren
zouden voor de sociale vormingsplicht in
aanmerking moeten komen? Hoeveel kost die per
jongere?
In de schriftelijke voorbereiding hebben wij
gevraagd naar de relatie tussen de kosten van de
sociale vormingsplicht enerzijds en de kosten die de
zogenaamde "Antillengemeenten" in Nederland
moeten maken anderzijds. De gedachte achter deze
vraag laat zich raden. Het zou wel eens voordeliger
kunnen zijn om op de eilanden zelf te investeren in
de jongeren dan om deze jongeren in Nederland,
soms na de nodige ellende, weer op de rails te
krijgen.
De minister verweert zich in de memorie
van antwoord met de opmerking dat de meeste
risicojongeren niet van de BES-eilanden afkomstig
zijn, maar van Curaçao. Wij zijn ons daarvan zeer
bewust. Dat maakt een openeinderegeling, een
regeling waarbij de sociale vormingsplicht geldt
voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt,
echter alleen maar urgenter. Hoe kunnen wij
immers van het land Curaçao vragen om ervoor te
zorgen dat jongeren die zich in Nederland willen
vestigen, in ieder geval de sociale vormingsplicht
doorlopen hebben, als wij daar voor de jongeren op
"onze eigen" BES-eilanden het geld niet voor over
hebben?
Wij wachten de antwoorden van de regering
met belangstelling af.