Jan Laurier: "Wij bespreken vandaag een wetsvoorstel met een lange titel. Wij noemen het kortweg: Versterking besturing. Onderwijs is van cruciaal belang voor onze maatschappij. Het is een belangrijk wetsvoorstel dat ertoe strekt excellentie te bevorderen en ervoor te zorgen dat mensen aansluiting houden bij de zich ontwikkelende kennismaatschappij. Het wetsvoorstel behandelt een reeks van verschillende onderwerpen. De meeste daarvan zijn naar tevredenheid geregeld. Op een tweetal punten zouden wij nader willen ingaan."

Bij ernstige misdragingen kunnen studenten
verwijderd worden. Dat lijkt terecht maar vraagt
wel om een nadere precisering wanneer sprake is
van ernstige misdragingen. Valt daar het bezetten
van de faculteit onder? Vallen daar bepaalde
politieke opvattingen onder? Vallen daar ook
gedragingen in studentenverenigingen onder? Wij
willen hierop graag een toelichting van de minister.
Niet in de laatste plaats heb ik grote belangstelling
voor het antwoord van de minister over bezetten
van de faculteit.
Het wetsvoorstel regelt de
verantwoordelijkheidsverdeling van instellingen en
overheid voor de bekostiging. Er wordt bepaald dat
in principe één mastersopleiding en één
bacheloropleiding bekostigd worden. Voor het
overige kan er instellingscollegegeld worden
gevraagd, met uitzondering van een aantal
specifieke studies op het terrein van onderwijs en
gezondheidszorg. Een dergelijke
verantwoordelijkheidsverdeling is natuurlijk
uitermate interessant. Daarbij is de vraag aan de
orde, wie er door de keuze voor een dergelijke
verantwoordelijkheidsverdeling getroffen worden.
Naar de mening van mijn fractie zijn er drie
categorieën: briljante studenten met een brede
belangstelling, taaie doorzetters en pechvogels. Ik
zal dit toelichten. In het wetsvoorstel is het zo
geregeld dat studenten het wettelijk collegegeld
kunnen krijgen als ze twee studies volgen mits die
maar gelijktijdig plaatsvinden. Het volgtijdelijk
volgen van studies leidt tot problemen. Dat
betekent dat men juist die brede belangstelling --
want twee studies naast elkaar volgen, is niet niks -
- beperkt. Hoe wenselijk is dat nu in feite?
Dan de taaie doorzetters. Feitelijk zijn dat
de stapelaars: eerst een hbo-opleiding en dan een
wetenschappelijke opleiding. Ook in de memorie
van antwoord is erop gewezen dat het hier vaak
gaat om allochtonen en mensen uit een lager
sociaal milieu. Juist die stapelaars zijn van belang
uit het oogpunt van emancipatie en sociale stijging.
Ik ben zelf zo'n stapelaar. Ik heb eerst de
pedagogische academie gevolgd en daarna een
studie sociologie gedaan. Als dit wetsvoorstel wet
zou zijn, was het verstandiger geweest als ik het
andersom had gedaan: eerst de studie sociologie en
dan de onderwijzersopleiding, vanwege het feit dat
er een uitzondering gemaakt wordt voor
onderwijsopleidingen.
De vraag is nu hoe het verdergaat voor de
twee categorieën die ik noemde, de briljante
studenten met de brede belangstelling en de taaie
doorzetters. Hoe verhoudt het kabinetsbeleid zich
met het bevorderen van een kennissamenleving en
van die briljantheid en hoe verhoudt dit zich met
het emancipatiestreven en sociale stijging vanuit
bijvoorbeeld allochtone groepen of groepen uit de
"lagere" sociale klassen? Graag een antwoord van
de minister hierop.
Dan zijn er ook nog de pechvogels, de
mensen die voor een verkeerde studie gekozen
hebben en dan besluiten om toch een andere studie
te doen. Of degenen die zijn uitgeloot, zoals al
eerder gememoreerd is. De vraag is of er juist voor
deze categorie geen strategisch gedrag bevorderd
wordt, want het is soms aantrekkelijk om niet je
bachelor te halen, omdat dan één kans is
verspeeld, en soms is het aantrekkelijk om juist wel
ingeschreven te blijven omdat je dan alleen het
wettelijk collegegeld hoeft te betalen. Ook op dit
punt graag een visie van de minister.
Voorzitter. Wie de discussie gevolgd heeft,
hoort de minister feitelijk zeggen: ja, het zal
allemaal wel meevallen; bij oudere studenten was
die stijging van het instellingscollegegeld ook niet
zo hoog en er zijn afspraken gemaakt over
financiering van de tweede studie als de eerste
studie al begonnen is. Eerlijk gezegd is mijn fractie
op dat punt een beetje in verwarring. We hebben
op 8 januari een brief ontvangen van de HBO-raad,
waarin staat dat de minister tijdens de behandeling
van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer betoogd
heeft dat de instelling de ruimte moet hebben, aan
studenten voor wie geen bekostiging wordt
ontvangen een hoger instellingstarief te vragen. Zij
schrijven: wij zouden het betreuren als het beeld
zou ontstaan dat de instellingen gehouden zijn in
bepaalde gevallen geen hoger tarief te mogen
vragen dan het wettelijk collegegeld en de
instellingen hierop aangesproken zouden kunnen
worden. Dit wordt opgevat als een zeker
terugtrekken ten opzichte van de akkoorden die
hierover gesloten zijn. Kan de minister op dat punt
een toelichting geven?
Uit een brief van het ISO en de LSVb van 22
januari lezen wij dat de minister in de
Studentenkamer heeft toegezegd dat als
universiteiten of hogescholen zich niet aan het
bestuursakkoord houden, men het ministerie
daarop kan aanspreken. Is die toezegging gedaan?
Wat betekent dat feitelijk? Wat gebeurt er als het
ministerie aangesproken wordt? Welke feitelijke
mogelijkheden heeft men om de afspraken in het
bestuursakkoord af te kondigen?
Als de minister en het kabinet zo hechten
aan het feit dat de instellingscollegegelden
begrensd worden en geen belemmering vormen
voor de brede briljante studenten, voor de taaie
doorzetters of voor de pechvogels om toch de
studie te volgen die zij zo graag willen, waarom is
deze regeling dan niet gewoon in de wet
opgenomen? Mijn fractie wacht de beantwoording
van de minister met belangstelling af.