Dinsdag 22 mei is een wet aangenomen die het onmogelijk maakt om mensen een verblijfsvergunning te verlenen als ze illegaal of onrechtmatig in Nederland zijn (geweest). Tineke Strik heeft hier fel tegen geageerd, omdat het ongedocumenteerden nog verder in de marge drukt en zij nooit meer de kans krijgen op een legaal bestaan. Voortaan staan regels in de weg aan het legaliseren van mensen, ook als de schrijnendheid of menselijkheid dat vereist.

Voorzitter, de ambitie om het visumbeleid te moderniseren en daarmee het Soeverein Besluit uit 1813 in te trekken, is na vele jaren gestrand in een voorstel voor de wijziging van de Vreemdelingenwet, waarin inmiddels geheel andere doelen worden nagestreefd dan de oorspronkelijke.

Voorzitter, laat ik met een positief geluid van wal steken. Mijn fractie is blij dat met dit wetsvoorstel de positie van de referent wettelijk verankerd wordt. Voortaan kan ook degene die hier woont en zijn of haar gezin wil laten overkomen, de mogelijkheid van aanvraag, bezwaar en beroep. Maar deze wijziging had al veel eerder en los van het voorliggende wetsvoorstel kunnen worden geregeld. De overige voorstellen in deze ontwerpwet zijn namelijk van een heel andere, negatieve aard.  Met name het voorstel om mensen die ooit illegaal of zelfs maar onrechtmatig in Nederland hebben verbleven, voortaan uit te sluiten van de mogelijkheid van legaal verblijf, gaat van een kille en weinig barmhartige houding uit.  Zonder oog voor de individuele situatie wordt iemand elke kans op regularisatie ontnomen. De wet vormt daarmee een volgende bouwstenen voor een samenleving vrij van mensen zonder documenten, kennelijk topprioriteit van dit demissionaire kabinet. Het inreisverbod is hier al aangenomen en de algemene strafbaarstelling van illegaliteit is in de maak. Bovendien heeft dit kabinet een quota voor het oppakken van illegalen in het leven geroepen. Voorzitter, ik raad de minister aan zich echter niet al te veel illusies te maken: in plaats van het stimuleren van vertrek, zullen de bouwstenen samen vooral een muur vormen die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen uitsluit van een menselijk, fatsoenlijk bestaan en hen verder in de marge van onze samenleving drijft.
Rehabilitatie
Mijn fractie onderschrijft dat omwille van het reguleren van een toelatingsbeleid terugkeermaatregelen worden genomen en illegaal verblijf niet aantrekkelijk gemaakt wordt. Maar dergelijke maatregelen zijn voor onze fractie alleen aanvaardbaar als ze de menselijke waardigheid in acht nemen en oog hebben voor individuele behoeften en omstandigheden. Een onmisbaar element is daarvan is het recht op rehabilitatie, een nieuwe kans op legaal verblijf. Er zijn zoveel mensen die in Nederland een onzichtbaar bestaan leiden, huishoudelijk of ander werk verrichten, geen overlast veroorzaken. Als zo’n persoon vervolgens een grond aandraagt waarop verblijf toegekend kan worden, bijvoorbeeld omdat er een werkgever is die hem of haar graag wil hebben dan zou deze kans op legalisatie juist ook door de overheid moeten worden aangegrepen. In plaats daarvan volgt nu als het aan het kabinet ligt, een straf voor zijn eerdere onrechtmatig verblijf. Mijn fractie ontgaat het doel daarvan, kan de minister die nog toelichten? En kan hij daarbij ook onderbouwen met welke problemen wij momenteel te kampen hebben waarvoor deze wet dan eindelijk een oplossing zou bieden? Volgens het Humanistisch Verbond zijn er naar schatting 65.000 tot 115.000 irreguliere migranten, waarvan er 35.000 tot 60.000 niet uitzetbaar zijn. Als er steeds harder tegen irreguliere migranten wordt opgetreden, wordt het des te belangrijker dat er oog is voor redenen waarom mensen toch in Nederland blijven. Kunnen ze wel weg, hebben ze dus een alternatief? Krijgen ze wel reisdocumenten van hun ambassade? De Terugkeernotitie van 1999 gaf een overzicht van veertien herkomstlanden waarheen verwijdering heel moeilijk te realiseren was. Daarna heeft de regering nooit meer dergelijke informatie publiek gemaakt, omdat het credo ging gelden: wie terug wil, kan ook terug. De weerbarstige praktijk is anders. De ACVZ pleitte onlangs voor de herintroductie van het meewerkcriterium, waardoor mensen die zich inspannen om terug te keren, niet worden bestraft als hun eigen regering hen daarvan weerhoudt. Wat vindt de regering daarvan? Als de regering echt af wil van irreguliere migranten, zal ze een oplossing voor deze groep moeten vinden. De regering zal bij amvb bepalen dat een vreemdeling die buiten zijn schuld niet kan terugkeren omdat de autoriteiten van het herkomstland niet meewerken niet wordt tegengeworpen dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. Waar ligt daarvoor de bewijslast? Is zij bereid om dit criterium in elk geval in het voordeel van de vreemdeling uit te leggen als deze zich aantoonbaar heeft ingespannen, en het herkomstland niet kan aantonen dat het meewerkt? In de Memorie van Antwoord noemt de regering een viertal uitzonderingsgronden die in de amvb worden opgenomen. Is dit de hele lijst, of zijn er nog andere? Kan de minister een overzicht geven van welke zaken op welke manier zijn uitgewerkt in de ontwerp amvb? Het blijft onbevredigend dat wij instemmen met een wet waarvan moeten gissen naar de uitwerking omdat deze nog niet gereed is of nog bij de Raad van State voor advies ligt. Waarom is dat zo? Dit wetsvoorstel is al jaren in de maak. Kan de minister toezeggen bij toekomstige wetsvoorstellen de uitwerking al in een vroeger stadium op orde te hebben? 
Dan de term onrechtmatig, kan de minister aangeven wat daarvan de strekking is? De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 4 oktober vorig jaar het begrip rechtmatig ruimer uitgelegd dan in artikel 8 is neergelegd, door aan te geven dat dit ook betreft asielzoekers die nog geen formele aanvraag hebben kunnen indienen en degenen die in afwachting van een uitspraak op beroep in Nederland mogen blijven. Mijn fractie neemt aan dat deze groepen niet met de weigeringsgrond te maken krijgen?
De regering wekt met dit voorstel de indruk dat het toelatingsbeleid nog steeds vooral een nationale aangelegenheid is, maar niets is minder waar. De meeste verblijfsaanspraken volgen uit Europese verplichtingen. Dat maakt een algemene weigeringsgrond in de Vreemdelingenwet bevreemdend. Geen enkele Europese aanspraak wordt doorkruist door een weigeringsgrond die verband houdt met eerder onrechtmatig verblijf. Om die reden zal de regering de weigeringsgrond vaak niet kunnen doen gelden. De regering heeft er alleen voor gekozen om dit uitdrukkelijk te bepalen wat betreft het recht op gezinshereniging. Voor het overige zet de wet mensen echter op het verkeerde been, en creëert rechtsonzekerheid. De Europese rechten moeten juist precies ter vermijding van rechtsonzekerheid in algemeen verbindende voorschriften zijn neergelegd. De weigeringsgrond enerzijds, en het recht op verblijf anderzijds, stroken niet met elkaar. Waarom dan niet de onzekerheid wegnemend door een algemene bepaling dat de weigeringsgrond niet geldt bij aanspraak op verblijf op grond van een Europese verplichting?      
Gezinsherenigingsrichtlijn
De regering wil in de wet vastleggen dat de mvv moet worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het herkomstland of het land van bestendig verblijf van de aanvrager. De Gezinsherenigingsrichtlijn rept echter alleen van indiening buiten het grondgebied van de betreffende lidstaat. De Europese Commissie heeft er in haar evaluatieverslag al op gewezen dat Nederland met de eis van indiening in het herkomstland buiten de grenzen van de richtlijn treedt. Vanwaar deze beperking en wat doet de regering als een aanvraag op de ambassade in België wordt ingediend, en daarbij een beroep wordt gedaan op de richtlijn?
Artikel 8 EVRM dwingt tot een volle toets aan het gezinsleven, ook als men een aanvraag doet zonder mvv. Mijn fractie gaat ervan uit dat deze praktijk wordt voortgezet. En dat deze toets onverkort wordt gedaan bij een verzoek om verblijf door een derdelander die onrechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, ook als deze niet een beroep kan doen op de gezinsherenigingsrichtlijn. Zo niet, dan zou Nederland zich schuldig maken aan excessief formalisme. Graag deze toezegging.
Terwijl Nederland de mogelijkheid om van de mvv plicht af te wijken steeds verder terugdringt, denk aan de afschaffing van twee vrijstellingen, maakt het Europese recht het steeds moeilijker om de plicht onverkort te handhaven. Het Hof heeft onlangs in de legesuitspraak opnieuw aangegeven dat procedurele belemmeringen het doel van Unierecht niet mogen ondermijnen. De mvv-eis is zo’n procedurele eis. Het is niet waarschijnlijk dat het Hof toestaat dat aan dit vereiste wordt vastgehouden als aan alle voorwaarden wordt voldaan voor gezinshereniging. Dat zou immers de beoogde bevordering van gezinshereniging ondermijnen. Hoe zal de regering hiermee omgaan? De hardheidsclausule lijkt te weinig soelaas te bieden om aan de richtlijn te voldoen. Graag een reactie.
Gezinsleden van asielstatushouders
Mijn fractie kan niet meegaan met de argumenten van de regering waarom meer dan small fees zouden kunnen worden gevergd van een asielstatushouder voor de vergunning voor onbepaalde tijd. Inmiddels is dit probleem opgelost met de uitspraak van het Hof van 26 april jl in de zaak van de Commissie tegen Nederland over de hoge leges die langdurig ingezeten derdelanders moeten betalen. Graag verneemt mijn fractie op welke wijze daaraan uitvoering wordt gegeven en of de regering het met mijn fractie eens is, dat ook de leges voor gezinshereniging ingrijpend zullen moeten dalen. De argumenten van het Hof in deze zaak zijn immers even toepasbaar op de leges voor gezinshereniging. 
De regering is in de memorie van antwoord nauwelijks ingegaan op de problemen die gezinsleden van asielstatushouders kunnen ondervinden om de afhaaltermijn te halen. Is het extreem formalistisch om een nieuwe aanvraag te laten doen vanwege het verstrijken van de termijn, terwijl de gezinsleden wel recht hebben op gezinshereniging? Artikel 13 van de gezinsherenigingsrichtlijn verplicht om gezinsleden toegang te verlenen tot hun grondgebied zodra het verzoek om gezinshereniging is aanvaard, en alle medewerking te verlenen bij het verkrijgen van visa. Een eis om een nieuwe procedure te starten omdat de mvv te laat is opgehaald, lijkt mijn fractie daar geen voorbeeld van. En mijn fractie ziet er ook niet het nut van in.
Juist de gezinsleden van asielstatushouders hebben vaak te maken met gesloten ambassades. Deelt de minister mijn mening dat samenwerking met een ambassade die wel in het betreffende land open is, voor deze mensen veel voordelen zou bieden? En wat kunnen de EU ambassades betekenen in dit verband? Is de minister bereid om te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in consulaire bijstand in landen waar de Nederlandse ambassade is gesloten vanuit een ambassade van een andere lidstaat of van de EU?
Dan de rigide toepassing van de drie maandentermijn. Kan de minister het zich voorstellen dat gezinnen uit elkaar zijn geraakt in vluchtsituaties, en dat de referent niet op de hoogte is van de exacte verblijfplaats van zijn gezinsleden? Het Rode Kruis, dat helpt gezinsleden op te sporen, weet van de weerbarstige praktijk op dit punt. In de Memorie van Antwoord zegt de minister dat deze termijn niet fataal wordt als de referent maar binnen drie maanden een aanvraag heeft ingediend. Begrijpt mijn fractie het goed, dat hij dit ook kan doen voor gezinsleden waarvan hij de verblijfsplaats niet kent?
Graag vraag ik uw aandacht voor twee aspecten van het nareisbeleid die volgens mijn fractie eveneens strijdig zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn, namelijk de extra eis van de feitelijke gezinsband en de eis van samenwonen op het moment van vertrek uit het herkomstland. Als een kind tijdelijk elders is ondergebracht, mag het zich daarna niet meer met de ouders herenigen. Ook de wijze waarop dit wordt getoetst wekt niet de indruk dat de belangen van het kind worden meegewogen. Kinderen, hoe klein ook, worden apart gehoord op de ambassade met soms wel zestig vragen. Inconsistenties vormen voldoende reden voor een weigering, ook als ze aan de hand van DNA materiaal hun gezinsband kunnen aantonen. Kan de regering aangeven op grond waarvan ze deze praktijk in overeenstemming acht met de gezinsherenigingsrichtlijn?
De voorwaarde dat de gezinsband moet hebben bestaan tijdens het vertrek uit het herkomstland pakt bizar uit voor echtgenoten. Ik denk bijvoorbeeld aan Somaliërs die elkaar hebben leren kennen en gehuwd in een vluchtelingenkamp. Voorzitter de gezinsherenigingsrichtlijn staat deze extra voorwaarde niet toe, maar draagt juist op om gezinsleden van vluchtelingen beter te behandelen. In Nederland is precies het tegenovergestelde aan de hand. Graag een reactie.
Visumbeleid Turkije
Recentelijk besloot het Hof van Justitie dat Turken die ook de Nederlandse nationaliteit hebben, zich ook op het associatierecht EG/Turkije kunnen beroepen. Dat betekent voor hen ook dat de kosten voor een mvv een stuk lager uitvallen dan voor derdelanders. Tot nu toe wordt nog het hoge tarief geheven. Wanneer is het arrest uitgevoerd?
Afwijzingsgronden
De regering heeft onjuiste gegevens hebben verstrekt of gegevens achterhouden als afwijzingsgrond geformuleerd. Volgens mijn fractie is dit toch echt ruimer dan de termen ‘vals of misleidend’, die de gezinsherenigingsrichtlijn gebruikt als afwijzingsgrond, zeker vanwege de toevoeging daar: ‘of anderszins fraude is gepleegd’. De formulering in de richtlijn duidt op opzettelijk misleiden en bedriegen, de term onjuiste gegevens niet. Of doelt de regering slechts op bedrog, dus op opzet? Bovendien ziet artikel 16 van de richtlijn alleen op situaties waarin in dezelfde procedure valse of misleidende gegevens zijn ingebracht, en niet in een voorgaande verblijfsprocedure. Is de regering van plan om een uitgeprocedeerde asielzoeker, waarvan is geconcludeerd dat ingediende documenten niet authentiek zijn, een verzoek om gezinshereniging te weigeren louter en alleen op die grond? Een dergelijke uitleg is niet houdbaar en gaat Nederland opnieuw veel proceskosten kosten. Volgens de regering zou een dergelijke reden onder het begrip ‘openbare orde’ vallen, die lidstaten vrij kunnen invullen. Keer op keer heeft het Hof van Justitie duidelijk gemaakt dat het begrip ‘openbare orde’ autonoom is, slechts in te vullen door het Unierecht. Dat zorgt nu juist voor de harmonisatie en de coherentie in Europa en tussen de richtlijnen.
Beslistermijnen
Tot slot de beslistermijnen. Ziet mijn fractie het juist dat de regering voorstelt om in een bezwaarschrift procedure waarbij advies of onderzoek door derden moet worden gedaan, de overheid 42 weken in totaal de tijd krijgt? Dit acht mijn fractie absoluut onnodig en onwenselijk, en ook in schril contrast tot de bezwaar en beroepstermijn voor vreemdelingen, die juist korter zijn dan in normale AWB procedures. De regering zegt te willen voorzien in een beslistermijn op bezwaar van 19 weken, maar wel pas te rekenen vanaf het moment dat de termijn voor bezwaar is verstreken, dus in totaal 23 weken. Gelden voor gezinsleden van asielstatushouders net zulke lange termijnen? In hoeverre wordt er rekening gehouden met de omstandigheden waarin mensen het besluit moeten afwachten?
Mijn fractie acht het argument dat vreemdelingenzaken zoveel ingewikkelder zijn dan andere bestuursrechtelijke zaken niet overtuigend. Op andere terreinen meent de regering in gecompliceerde vraagstukken en bij advies door derden wel in 12 weken te kunnen beslissen. De regering suggereert dat de verlenging ter compensatie dient voor de verkorte beslistermijn in eerste aanleg, maar ook die was en is nog steeds langer dan andere Awb zaken. 
Mijn fractie acht deze verlenging een ongerechtvaardigde methode om geen last te hebben van de wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. De werking van deze wet, die een prikkel beoogt om de bestuursorganen effectiever en sneller te laten werken en burgers minder lang in onzekerheid te laten, wordt hiermee teniet gedaan. Kan de regering aangeven hoeveel ze meent te besparen aan boetes met het oprekken van de termijnen? Mijn fractie is er in elk geval niet van overtuigd dat alles in het werk is gesteld om binnen de normale termijnen te werken. Dat zou naar onze mening eerste prioriteit. Oprekken vergroot alleen maar weer de kans dat zaken nog weer langer blijven liggen en met niet beslissen gaat veel onnodig leed gepaard. Als je mensen hard aan de mvv-plicht wilt houden waardoor ze de behandeling van hun aanvraag in het buitenland moeten afwachten, dan kun je geen wettelijke termijnen vaststellen die ruimte bieden om pas na ruim negen maanden uitsluitsel te geven.