U hoeft niet wakker te liggen van ons voedsel. Dat doen wij wel voor U. Met deze slogan adverteert de Belgische supermarktketen Delhaize. De marketing-afdeling van Delhaize speelt slim in op opinie-onderzoek dat aangeeft dat zestig procent van de Europeanen zich zorgen maakt over de veiligheid van hun voedsel. Een reeks van schandalen rond verontreinigd voedsel in de afgelopen jaren heeft ook de Europese Unie tot actie aangezet.

De Europese Commissie heeft tachtig voedselveiligheidswetten voorgesteld. Begin dit jaar werd bovendien de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid opgericht. Kunnen consumenten binnenkort weer onbezorgd eten, drinken en slapen? Of kan de Europese politiek die garantie maar beter niet geven, gezien de risico-maatschappij waarin we leven?

De bemoeienis van Europa met voedsel dateert reeds van de beginjaren van de Europese Economische Gemeenschap. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat vanaf eind jaren vijftig gestalte kreeg was voornamelijk gericht op voedselzekerheid: voldoende eten en drinken voor alle inwoners van de EEG, waarborgen voor het voortbestaan van de boerenstand. De Europese landbouwpolitiek zette boeren aan tot efficiëntere en hogere productie, in eerste instantie voor de eigen bevolking, in tweede instantie voor de export.
Inmiddels gaat deze politiek aan haar succes ten onder: een te hoge landbouwproductie bederft natuur en milieu, kost handenvol geld, verpest de wereldmarkt en de overlevingskansen van boeren in de Derde Wereld, en leidt tot onnoemelijk veel dierenleed. Het grootschalige, grensoverschrijdende gesleep met landbouwdieren en -producten vergroot bovendien de risico's van dierziekten en van verontreiniging van veevoer en levensmiddelen. Waar incidenten vroeger vooral lokale producenten en consumenten raakten, hebben zij tegenwoordig vaak een Europa- of zelfs wereldwijd effect. Wordt op één plaats afgewerkte motorolie vermengd met dierlijk vet voor de productie van kippenvoer, dan moeten in heel Europa de 'dioxinekippen' uit de schappen worden gehaald. De vertrouwenscrises bij consumenten kosten de EU veel geld: toen de vraag naar rundvlees inzakte vanwege het BSE-schandaal dwongen boeren een dure opkoopregeling af voor 'overtollige' runderen en rundvlees. Bovenal echter gaan dergelijke schandalen ten koste van het politieke krediet van de Europese instellingen.

Waar de bredere hervorming van het failliete landbouwbeleid slechts langzaam van de grond komt, heeft de EU vrij voortvarend gereageerd op de voedselschandalen. Voedselveiligheid heeft voedselzekerheid verdrongen als richtsnoer voor het Europese beleid. Duitsland vervult daarbij een voortrekkersrol: na de BSE-paniek van begin 2001 werd het federale ministerie van Landbouw omgebouwd en omgedoopt tot ministerie voor Consumentenbescherming, Voedsel en Landbouw. Het adagium van de nieuwe, groene minister, Renate Künast, vond veel weerklank: Klasse statt Masse, kwaliteit in plaats van kwantiteit. Het ministerie ziet zichzelf niet langer als belangenbehartiger van de boeren, maar betrekt ook andere belanghebbenden bij de voorbereiding van zijn beleid: een 'magische zeshoek' van consumenten(organisaties), kleinhandel, voedingsindustrie, veevoerindustrie, boeren en politici. Een gezamenlijk verantwoordelijkheidsbesef, strikte controles en snelle alarmeringsprocedures moeten de voedselveiligheid vergroten. De Duitse bevolking heeft vertrouwen in deze aanpak. Tekenend is dat het schandaal rond nitrofeen, een verboden, kankerverwekkend bestrijdingsmiddel dat in 2002 opdook in uitgerekend biologische vleesproducten, de populariteit van Künast nauwelijks aantastte.

Vlaggenschip van het voedselveiligheidsbeleid van de EU is de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAVV). Dit agentschap moet uitgroeien tot de waakhond van de voedselketen. De zetel van de EAVV was eind 2001 inzet van een groteske ruzie tijdens de Europese Raad van Laken. De Italiaanse premier Berlusconi blokkeerde de toewijzing van het agentschap aan Helsinki. Hij vond Parma een veel geschikter vestigingsplaats: "Parma is synoniem voor goed eten. De Finnen weten niet eens wat ham is.'' De Belgische premier Verhofstadt stelde daarop voor om de EAVV voorlopig maar in Brussel te huisvesten, en aldus geschiedde. Over enkele jaren zal de EAVV 230 werknemers tellen, met een jaarbudget van 40 miljoen euro. Het agentschap wordt ondersteund door een adviesforum en een coördinerende wetenschappelijke raad. Daarnaast zullen maar liefst acht wetenschappelijke panels zich permanent buigen over levensmiddelenadditieven, diervoeding, gewasbescherming, dieetproducten, biologische gevaren, besmettingen in de voedselketen en dierenwelzijn.
Het motto van de EAVV luidt from farm to fork, van de grond tot in de mond. Haar belangrijkste taak is de ontdekking en tracering van onregelmatigheden in de hele voedselketen. Strikte controles, door nationale voedselautoriteiten en de voedingssector zelf, moeten leiden tot snelle alarmering, waarbij voldoende gegevens over de herkomst van getroffen partij voedsel of veevoer beschikbaar dienen te zijn om snel de bron van de verontreiniging te kunnen opsporen. Essentieel daarbij zijn de informatie-uitwisseling tussen de EU-lidstaten, via het EAVV, en adequaat crisismanagement. In het verleden kwamen nationale overheden vaak te laat in actie, zonder draaiboeken, en zonder zich druk te maken over de verontreinigde producten die inmiddels over de landsgrens waren verdwenen. Het agentschap gaat zich tevens bezighouden met risicoanalyse. Tenslotte bewaakt het de import en export van levensmiddelen.
De EAVV ziet toe op controles, alarmeert en adviseert, maar kondigt zelf geen regels af. Daarin verschilt zij van haar roemruchte Amerikaanse tegenhanger, de Food and Drug Administration. Groenen en sociaal-democraten in het Europarlement hebben met succes betoogd dat wetgeving niet aan ambtenaren en wetenschappers kan worden gedelegeerd, maar een taak moet blijven voor politici, die ter verantwoording kunnen worden geroepen. In het voedselveiligheidsbeleid worden immers, zo zal hieronder blijken, bij uitstek politieke keuzes gemaakt.
Het initiatiefrecht inzake voedselveiligheidswetten blijft dan ook bij de Europese Commissie berusten. Eurocommissaris David Byrne van Consumentenzaken heeft circa tachtig afzonderlijke wetten voorgesteld, waarvan de meeste nu het traject van de medebeslissingsprocedure tussen Raad van Ministers en Europees Parlement doorlopen.
Veel nadruk krijgt het stellen van eisen aan industrieel veevoer. Juist veevoer, waarin allerlei vormen van organisch 'afval' worden verwerkt, blijkt de bron van talrijke voedselverontreinigingen: BSE uit diermeel, dioxine uit vetten, MPA-hormoon uit glucose-afval van een anti-conceptiepillenfabriek. Naast het verbieden van risicovolle vormen van hergebruik, is traceerbaarheid hier van essentieel belang. Het moet bekend zijn bij de overheid welke weg de ingrediënten van het veevoer afleggen. Ook zijn intensieve, onaangekondigde overheidscontroles van het veevoedercircuit nodig, aangezien het zich, net als de afvalsector, bij uitstek leent voor maffiose praktijken.

De milieucommissie van het Europees Parlement scherpt de wetsvoorstellen van de Commissie doorgaans nog verder aan. Zij pleit voor eigen opsporingsbevoegdheden van de EAVV, die nu nog te sterk afhankelijk is van nationale voedselautoriteiten. Het reduceren van risico's is een kostbare zaak, voor producenten, consumenten en overheden. Juist bij veevoer openbaren zich de nadelen en risico's van het industriële karakter dat het grootste deel van de Europese landbouwsector heeft gekregen. In de traditionele landbouw, waarbij de boer zijn eigen veevoer verbouwde of het uit de directe omgeving haalde, waren de risico's veel beter beheersbaar. Dat geldt ook voor de biologische landbouw, die kieskeuriger is bij het voeren van dieren. Het is dan ook zaak dat de voedselveiligheidsregels, toegesneden op de industriële landbouw, ruimte blijven bieden voor de producenten van biologische en streekproducten.

Immers: voedsel is meer dan brandstof voor het menselijk lichaam. Het nuttigen van voedsel is ook een zintuiglijke beleving, een uiting van persoonlijke voorkeuren, een ontdekkingstocht door het rijk van de smaak, een sociale gebeurtenis en een ethische keuze. Het internationale succes van de van oorsprong Italiaanse slow food-beweging, die het genot van een zo divers mogelijk aanbod aan verantwoorde producten en smaken propageert, valt te zien als een tegenreactie op de eenzijdige aandacht voor de veiligheid van voedsel, bij zowel consumenten als politici. Dienen de aangescherpte voedselveiligheidsvoorschriften niet vooral de belangen van het agro-industriële complex? Leidt de effectieve lobby van de grote voedselproducenten in Brussel er niet toe dat kleinschalige producenten, die de diversiteit van het aanbod in stand houden, uit de markt gedrukt worden? Is de jacht op smaaksensaties, die ons tijdens onze vakanties naar de verste uithoeken van het Franse of Italiaanse platteland voert, binnenkort voorbij omdat de zelfkazende boeren met hun spannende kaasjes de investeringen in apparatuur en testmethoden niet kunnen opbrengen? Mogen de rauwmelkse kazen van deze streekproducenten geofferd worden aan een pasteurisatievoorschrift dat is toegesneden op de industriële melk die een lange, risicovolle weg aflegt van koe tot koelkast? En accepteren we dat landbouwhuisdieren hun hele leven in strikt-hygiënische stallen moeten doorbrengen, teneinde hen (en ons) te vrijwaren van de besmettingsrisico's van de buitenlucht?

Om te voorkomen dat Unilever en Albert Heijn met hun gestandaardiseerde producten ons volledige menu gaan bepalen, moet de Europese voedselveiligheidswetgeving, nadrukkelijker dan nu het geval is, rekening gaan houden met de producenten van biologische en streekgebonden producten. Voor deze twee overlappende categorieën dient een apart regime van niet-industriële voedselstandaarden in het leven te worden geroepen. Dat ontslaat deze boeren niet van de zorg voor voedselveiligheid. Terecht heeft het platform Biologica in Nederland onlangs de stimulering van biologische pluimveehouderij opgeschort, totdat het probleem van de besmetting van kippen en kuikens met campylobacter is opgelost.
Tegenover de risico's van bacteriën en virussen in de biologische landbouw staan echter voordelen die niet verloren mogen gaan, omdat zij ook richtinggevend zullen zijn voor de verdere ontwikkeling van de gangbare landbouw: geen chemische verontreiniging door bestrijdingsmiddelen, minder nitraat, vaak meer vitamine C, veel minder resten antibiotica. Naast deze gezondheidsvoordelen staan nog eens de maatschappelijke voordelen: geen schade aan het milieu door bestrijdingsmiddelen en kunstmest, veel minder energiegebruik, een grotere diversiteit aan gewassen, dierenrassen en omringende natuur, minder dierenleed, meer weerstand tegen dierziekten, meer werkgelegenheid, een grotere bijdrage aan een fraai platteland dat ook op recreanten en toeristen aantrekkingskracht uitoefent.

De keuze voor deze voordelen mag de consument niet ontnomen worden door een al te rigide voedselveiligheidsbeleid. Te meer daar zelfs het streven naar uitbanning van bacteriën en virussen onder vuur ligt. Teveel properheid, zo veronderstellen wetenschappers, kan ten koste gaan van de opbouw van het menselijke afweersysteem, waardoor serieuze besmettingen, al dan niet via voedsel, tot des te ernstiger ziektebeelden leiden. "Een beetje vies is lekker en gezond", kopte het blad Milieudefensie deze zomer.

De politieke keuze voor twee aparte voedselveiligheidsregimes, één voor industriële en één voor niet-industriële voedingsmiddelen, legt een deel van de verantwoordelijkheid voor veilig eten bij de consument. Die hoeft niet wakker te liggen van zijn of haar voedsel, maar moet wel degelijk nadenken over de risico's. Dat kan hij of zij niet maar beter niet overlaten aan Delhaize. Als het aan het agro-industrie lag, zouden consumenten in het ongewisse zijn gelaten over de vraag bij welke voedingsmiddelen al dan niet genetische manipulatie is toegepast. Het Europees Parlement heeft daarentegen, onder aanvoering van de Groenen, besloten tot een omvattende etiketteringsplicht, die consumenten in staat stelt hun boodschappentas gentech-vrij te houden. Kortom: inzake de risico's die de politiek niet kan of wil uitbannen, moet de consument een geïnformeerde keuze kunnen maken.

Een laatste reden waarom de consument zijn eigen verantwoordelijkheid niet kan ontlopen vormen de veiligheidsrisico's die het voedsel loopt tussen kassa, koelkast en bord. De grootste bedreiging voor onze gezondheid wordt gevormd door voedsel dat te lang of op verkeerde temperatuur bewaard is.
Het onzorgvuldig, te lang of slecht gekoeld bewaren van voedsel is ook schering en inslag in de detailhandel. Daar heeft de overheid wél een verantwoordelijkheid. De manier waarop men in Denemarken invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid verdient Europese navolging. Niet alleen worden levensmiddelenwinkels vaak aan onverwachte controles onderworpen, ook krijgen de winkels die op overtredingen betrapt worden een sticker met een treurig kijkende 'smiley' op de gevel naast de ingang. De consument is gewaarschuwd, en de winkelier doet er alles aan verlost te raken van dit negatieve etiket.
In Nederland bleek deze zomer uit een onderzoek van de Keuringsdienst van Waren dat veertig procent van de supermarkten de koelingsvoorschriften overtrad. Van de ambachtelijke verkopers van voedingsmiddelen was 'slechts' twintig procent in overtreding. Zou het zo kunnen zijn dat wie zich toelegt op smaak en diversiteit, ook meer oog heeft voor de risico's van voedsel? Dat pleit dan eens te meer voor een voedselpolitiek die zich niet beperkt tot veiligheid, maar zich op een breed palet aan esthetische en ethische waarden oriënteert.