Dit wetsvoorstel strekt tot modernisering van het migratiebeleid voor vreemdelingen die op reguliere gronden verblijf wensen in Nederland.
Om deze doelen te bereiken worden in dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheden en de verplichtingen van de referent uitgebreid, en verankerd. Verder vindt een procedurele.
Tineke Strik: "Ik heb de eer mede te spreken namens D66. Graag zou ik mijn bijdrage willen beginnen met een compliment aan de minister, omdat hij in de demissionaire fase van het kabinet twee majeure stelselwijzigingen doorvoert - tenminste, als we morgen instemmen - op een gebied dat tot de verantwoordelijkheid behoorde van een afgetreden collega. Voor een oppasser op de winkel is dat voorwaar geen sinecure. De gedegen voorbereidingen van de minister kennende, vertrouw ik erop dat de beantwoording van de vragen naar wens zal zijn. Maar de grootste eer voor de wetgevingsvoorstellen en het uitvoeringsproces komt natuurlijk toe aan mevrouw Albayrak, die de wetsvoorstellen al succesvol door de Tweede Kamer had geloodst."

Net als bij de effectieve asielprocedure, moeten onze fracties, D66 en GroenLinks, constateren dat ook het voorliggende wetsvoorstel zowel tot vreugde als tot zorgen lijdt. Wij zullen bij de stemming moeten wegen of de voordelen opwegen tegen de nadelen. Er zijn al veel argumenten schriftelijk gewisseld. Dank voor de beantwoording daarvan. Vanavond zal ik stilstaan bij het principe van de wetswijziging, bij enkele punten die nog niet naar bevrediging zijn beantwoord en bij de vraag hoe het wetsvoorstel en de huidige wet zich verhouden tot het Europese recht. Al enkele jaren geleden – mevrouw Broekers memoreerde er ook al aan - kondigde de regering via de blauwdruk modern migratiebeleid aan met een voorstel voor een stelselwijziging te komen. De procedures moesten eenvoudiger en sneller. Een belangrijke doelstelling van de nieuwe wet is dat Nederland aantrekkelijker wordt voor werknemers en studenten, zodat het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen hun positie kunnen versterken op de internationale arbeidsmarkt, en daarmee ook in de internationale economie en wetenschap. De wetgever heeft deze doelstelling op een slimme manier gekoppeld aan de eigen doelstelling van vermindering van de regeldruk en vermindering van de inspanningen van de overheid. Het grijpt op een logische manier op elkaar in: onderwijsinstellingen en werkgevers die zich verantwoordelijk gedragen en waarvoor dus minder controle nodig is, krijgen het vertrouwen van de overheid en hebben daarom toegang tot snelle toelatingsprocedures voor hun personeel of studenten. Bovendien wordt de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot de periode van de studie of het onderzoek. Het wederzijds voordeel zal nakoming van de afspraken aan beide kanten positief beïnvloeden. De houding naar particuliere belanghebbenden bij toelating is een minder tweezijdig verhaal. Zij hebben immers geen belang bij grote aantallen migranten, anders misschien dan mevrouw Broekers suggereerde, maar willen alleen hun gezinsleden op een snelle en ordentelijke wijze naar Nederland kunnen halen. Het voordeel dat erkende referenten genieten, krijgen zij dus niet, als keerzijde van de verzwaring van de informatielast en de aansprakelijkheid. En is juist voor hen de verzwaring van die verantwoordelijkheid niet ook onevenredig zwaarder dan voor professionele, grote organisaties? Nu zal de minister zeggen: ja, maar ook zij krijgen met voordelen te maken, en dat is ook zo, bijvoorbeeld de ambtshalve verlening van de verblijfsvergunning binnen twee weken na binnenkomst met een MVV. Dat is een vooruitgang, maar daar was Nederland al langere tijd toe gehouden op grond van de gezinsherenigingrichtlijn. Met dit wetsvoorstel wordt dus een schending ongedaan gemaakt van de dubbele toetsing aan de gezinsherenigingsaanvraag. Dan is er nog een ander voordeel, namelijk dat de gezinsleden voortaan een vergunning krijgen voor de duur van vijf jaar of zo lang als de duur van de verblijfsvergunning van de gezinshereniger duurt. Ook dat zien wij natuurlijk als een vooruitgang. Nu was het al zo dat in veruit de meeste gevallen een verlenging wordt toegestaan. Als niet meer aan de voorwaarden werd voldaan, gaf artikel 8 EVRM alsnog de doorslag. Dus het zal de IND ook veel controlewerkzaamheden en administratieve handelingen besparen dat er nu met de geldigheidsduur van vijf jaar zal worden gewerkt. Het is een vooruitgang, maar de verhouding tot deze vooruitgang en de verzwaring van de positie kunnen wij niet zonder meer als positief of neutraal beoordelen. Dan is er nog een ander punt, en wel de gezinsherenigingsrichtlijn. De Chakroun-uitspraak heeft heel duidelijk gemaakt dat de voorwaarden die in de richtlijn zijn opgenomen limitatief zijn en dat lidstaten dus nog maar een beperkte beoordelingsmarge toekomt waar het gaat om het stellen van voorwaarden. Die kunnen zij niet via een procedurele weg toch nog weer verder gaan uitbreiden. Ook procedurele voorwaarden zijn in de richtlijn geregeld. Artikel 16 bevat dus ook limitatieve voorwaarden, anders dan de regering stelt in de nadere memorie. Daar zit geen plicht in voor gezinsleden of voor referenten om een administratie bij te houden en een bepaalde informatieplicht te hebben. Artikel 16, lid vier geeft wel controlemogelijkheden, maar het zijn specifieke controlemogelijkheden op grond van een gegrond vermoeden of bij een verlenging van een vergunning. Dus er zitten wel mogelijkheden in, maar er moet wel een reden zijn voor die controle. Tijdens de onderhandelingen is geopperd door een land om er stelselmatige controles van te maken. Dat is niet toegestaan door de lidstaten. Dan kom ik toch ook bij de vragen van de heer Van de Beeten. De minister noemde behandelen risicoprofielen. Wat zijn dat voor soorten controles, als er inderdaad via datamining of op een andere manier door databestanden heen wordt gegaan en op die manier grote groepen groepen mensen worden gecontroleerd? Dat kan ik onmogelijk scharen onder de categorie “gegrond vermoeden”. Dus toch de vraag, die voor mij nog niet duidelijk is beantwoord, op welke wijze de regering dat denkt te gaan doen en op welke wijze zij denkt dat dat in overeenstemming te brengen is met de beperkte mogelijkheden die de richtlijn hiervoor biedt. Dat de regering zegt dat ze die controles nodig heeft om de richtlijn toe te kunnen passen, komt ons ook vreemd voor. Het is natuurlijk logisch om specifieke controle uit te voeren als er aanwijzingen zijn van fraude of indien er sprake is van wijziging van omstandigheden die niet zijn doorgegeven. Denk aan adreswijzigingen of een beroep op de openbare kas. Dan is er dus een grond. Waarom biedt dat niet voldoende soelaas. Dat kennen we ook op andere terreinen. Ik doel dus op het feit dat er pas bij aanwijzingen of vermoedens bepaalde controles kunnen worden uitgevoerd. Graag wil ik daarop een nadere toelichting. Ik maak een opmerking over het arrest Commissie/Nederland van eind april van dit jaar. Het Hof heeft duidelijk gemaakt dat de stand stillbepaling, die verbiedt om de voorwaarden sinds het Besluit 1180 van kracht is voor Turkse werknemers of Turkse zelfstandigen niet verder te verzwaren, ook geldt voor eerste toelating. Daar zit een logica achter: als je de toelating onevenredig kunt verzwaren, beperkt dat ook de mogelijkheid voor Turken om in de lidstaten van hun rechten op grond van het associatieverdrag gebruik te maken. De fracties van D66 en GroenLinks zijn blij dat de regering dit arrest direct uitvoert op het punt van de leges en de referentenpositie. Met het afzien van de referentenstatus voor werkgevers van Turken en Turkse werknemers die hun gezinsleden naar Nederland halen, erkent de regering terecht de verderstrekkende werking van dit arrest. Die werking beperkt zich namelijk niet tot de leges, maar tot alle toelatingsvoorwaarden. Daarom ontkomt de regering naar onze mening niet aan de conclusie dat de Wet inburgering buitenland niet meer van toepassing is op Turken. Ook valt te denken aan het terugdraaien van de verzwaring van de inkomenseis in 2004 voor begunstigde groepen. Grote groepen Turken vielen daaronder, omdat ze een vestigingsvergunning hadden of het Nederlanderschap bezaten. In de memorie van antwoord stelt de regering terecht dat de definitie van "gezinsleden" autonoom is en dat daarbij is aangesloten bij de definitie van "familielid van EU burgers". De regering heeft al aangegeven om de leeftijdseis voor partners zowel bij gezinsvorming als voor gezinshereniging naar 21 te verhogen. Bij gezinsvorming was dat al het geval, maar nu wordt die gelijk getrokken. Hoe meent de regering dit op grond van de uitspraak te kunnen toepassen op Turken? De regering geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat zij voorlopig volstaat met het opnemen van de regels in de circulaire. Dat komt ons vreemd voor, want jurisprudentie van het Hof maakt duidelijk dat het in algemeen verbindende voorschriften moet worden vastgelegd. Dat de jurisprudentie nog niet is uitgekristalliseerd en dat de regering het daarom even in de circulaire laat staan, is een beetje een raar argument. Als het goed is evolueert dit nog jarenlang. Graag wil ik daarop een nadere toelichting. Sinds enkele jaren geldt er een goede samenwerking tussen de IND en de onderwijsinstellingen, waarbij de onderwijsinstellingen bepaalde verantwoordelijkheden op zich hebben genomen in ruil voor een soepele vergunningverlening. Dat is precies datgene wat het huidig wetsvoorstel nu bij wet wil vastleggen. Om de verantwoordelijkheden te kunnen waarmaken, is er een vorm van zelfregulering ingesteld via de Gedragscode. De commissie die toezicht houdt, bepaalt wie erkend en geschorst wordt als referent. Ook de IND erkent het gezag van deze commissie en hij kan klagen bij de commissie als een bepaalde instelling niet naar tevredenheid van de IND functioneert. Dat het een vruchtbare en effectieve samenwerking is, blijkt ook uit de positieve evaluatie. Het verrast dan ook, dat de regering nu bij de wettelijke verankering een stap terug lijkt te willen doen, dat zij de greep weer enigszins terug wil. Kan de regering de Eerste Kamer uitleggen wat daarvan de reden is? De regering geeft tegelijkertijd aan dat zij de intentie heeft dat zij nu niet wil tornen aan het systeem van zelfregulering. Kan zij daarover duidelijkheid geven? Wij zien in ieder geval nu risico's bij de interferentie van twee verschillende systemen, namelijk toezicht door de commissie Gedragscode en het vreemdelingrechtelijke toezicht door de IND. Laatstgenoemde zal zich dan ook bemoeien met dezelfde eisen als eerstgenoemde commissie. Wij willen graag van de regering horen hoe zij dat wenst te voorkomen. De regering beweert in de stukken dat de IND geen onderwijskundige eisen in vreemdelingrechtelijke zin zal beoordelen en sanctioneren, maar de studievoortgang wenst te kunnen volgen omdat dit verband houdt met het doel van het verblijf. Toch blijkt dat niet zonneklaar uit het concept van het Vreemdelingenvoorschrift, waar het toezicht ook ziet op de beoordeling en sanctionering in verband met de taaleisen en andere eisen waaraan buitenlandse studenten moeten voldoen om te worden toegelaten tot het onderwijs. Ook de accreditatie van de instellingen zou de IND tot zijn toetsingsbevoegdheid rekenen. Onze fracties zijn blij met de intentie van de regering om de onderwijskundige eisen bij het ministerie van OCW te laten en zouden graag ook de toezegging willen dat dit klip en klaar gegarandeerd wordt en dat het voorschrift op dit punt niet uitgebreid wordt. Ik heb een aantal vragen gesteld over de status medische nood. De regering heeft die vragen ook beantwoord. Mijn punt is dat voor sommige houders van een vergunning op grond van medische nood werk bijzonder kan baten, zoals voor mensen met een psychische stoornis. Nog harder is de consequentie dat ook hun gezinsleden geen toegang hebben tot werk. Kinderen en partners van houders van een vergunning op grond van een medische behandeling mogen niet werken en kunnen zelfs geen stage lopen. Er zijn gevallen bekend van kinderen die hun opleiding niet kunnen afmaken omdat zij geen stage mogen lopen. Dat lijkt ons niet de bedoeling. De logica ervan ontgaat ons ook. Wij dringen er dan ook op aan om in elk geval de gezinsleden van houders van een vergunning op medische gronden toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen. Kan de minister vertellen wat er met motie-Sterk gaat gebeuren die door de Tweede Kamer met een ruime meerderheid is aangenomen? Deze motie sprak uit dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor deze gezinsleden gegarandeerd moest worden. Dan de gezinsleden van asielstatushouders die een vergunning op reguliere gronden krijgen. Zij komen op grond van een MVV naar Nederland en worden daarom afgewezen worden in hun asielaanvraag. Kan dit zonder meer, terwijl er misschien wel redenen zijn om hen bescherming te bieden? De regering zegt daarvan: dan hadden zij maar niet met een vergunning voor reguliere toelating hier naartoe moeten komen. Dat is een rare redenering, want deze gezinsleden hebben helemaal geen vrije keuze. Zij melden zich bij de ambassade in het land van herkomst en horen daar dat zij niet voor een asiel-MVV in aanmerking komen omdat zij bijvoorbeeld een andere nationaliteit hebben. Dus moeten zij op een reguliere vergunning naar Nederland komen. Wij denken dat, zodra betrokkenen zijn aangekomen in ons land, nog steeds een inhoudelijke behandeling van hun asielverzoek moet plaatsvinden. Je kunt moeilijk van hen vragen om illegaal naar Nederland te komen waarna zij zich als asielzoeker kunnen melden. Gezinsleden van asielstatushouders die een andere nationaliteit hebben dan de asielstatushouders krijgen geen afgeleide asielstatus. Kan dat puur omdat zij een andere nationaliteit hebben? De regering heeft steeds beweerd dat dit mag. Op 30 juni jl. hebben wij van de Europese Commissie antwoorden op vragen gekregen waarin wordt gesteld dat onderscheid op grond van nationaliteit niet is toegestaan, zeker wanneer dit verschil tot uiting komt in de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Een afgeleide asielstatus is qua geldigheidsduur sterker dan een afhankelijke vergunning, die ophoudt zodra de gezinsleden uit elkaar gaan. Gezinsleden hebben dus een zelfstandige vergunning. Iemand met een afhankelijke verblijfsvergunning wordt onmiddellijk met verblijfsrechtelijke gevolgen geconfronteerd zodra het gezin uit elkaar gaat. Graag een reactie op dit punt. Het onderscheid is ook niet gerechtvaardigd, omdat het hier niet gaat om gezinsleden die zich met het hele gezin in een ander land kunnen vestigen. Zij bevinden zich dus in exact dezelfde positie als gezinsleden die wel hun nationaliteit delen met de hoofdpersoon.