"Oprechte dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen en de reacties op de opmerkingen in eerste termijn. Via u vergeef ik haar graag dat zij in de beantwoording in eerste termijn mijn geslacht, naam en partij even verwarde. In dit debat waren en zijn echter belangrijker zaken aan de orde", aldus Jan Laurier.

De discussie is voor een deel gegaan over de vraag
hoe het moet met het middenbestuur, vooral in relatie
met de democratische legitimatie. In dat kader heb ik in
eerste termijn mijn sympathie uitgesproken voor de
horizonbepaling in het licht van deze wet, waarover de
heer Hendrikx sprak. De minister zei dat je moet
vermijden dat als gevolg van een horizonbepaling
iedereen achterover gaat leunen, wacht totdat de termijn
is afgelopen en vervolgens eens gaat denken. Ik kan die
redenering wel volgen, alhoewel ook een andere
redenering gevolgd kan worden. Door een beetje druk te
zetten zorg je er namelijk ook voor, omdat je weet dat er
iets anders moet komen, dat de discussie gevoerd moet
worden. De minister heeft echter ook gezegd dat deze
wet niet volmaakt en niet voor alle tijden is. Er wordt
tweejaarlijks geëvalueerd. Daarin zien wij dan maar een
aanzet om de discussie daadwerkelijk verder te voeren.
Een volgend punt is de democratische legitimatie
binnen het concrete voorstel. De minister heeft gezegd
dat de veiligheidsregio, zeker in de koude fase, bezig is
met inventariseren, adviseren, nog een keer adviseren en
voorbereiden. Maar het veiligheidsbeleid blijft in feite bij
de gemeenten. In dat kader voegde zij er zelfs aan toe
dat de gemeenteraden zich eigenlijk onvoldoende bewust
zijn van hun mogelijkheden en de bevoegdheden op het
terrein van beleidsplannen of voor hun reacties op het
risicoprofiel. Het feit dat die raden zich daar te weinig
van bewust zijn, is al een zorgelijke signalering. Je kunt
wel formeel zeggen dat het beleid blijft liggen bij de
lokale partners, bij de gemeenteraden, maar feitelijk is de
vraag natuurlijk of dat wel aan de orde is. In dat kader
krijg ik graag een reactie op mijn vraag in eerste termijn,
namelijk hoe volgehouden kan worden dat de beleidsbepaling
materieel op lokaal niveau gewaarborgd is terwijl
de ambtelijke deskundigheid aan het regionaliseren is.
De raden moeten daar voor een deel toch een beroep op
doen.
In de discussie over de relatie tussen de verschillende
burgemeesters maakte de minister een interessante
opmerking. De burgemeester is voorzitter van de
veiligheidsregio. De minister zei dat hij niet opdraagt,
maar in plaats treedt van. De heer Hermans sprak in dat
verband over een woordenspelletje, omdat een aantal
dingen feitelijk niet verandert. Maar er zit nog een andere
consequentie aan. Als die burgemeester inderdaad in de
plaats treedt, hoe is dan de verantwoording geregeld?
Dat is nu net het punt waarop de zaken langs elkaar
beginnen te schuren. Eenmaal achteraf legt deze tijdelijk
hogere plaatsvervanger geen verantwoording af aan de
lokale raden waar het vraagstuk is neergeslagen. Heeft
die burgemeester nu echt alleen die bijzondere positie in
die ″warme″ fase? Bij wet wordt toch ook bepaald dat de
voorzitter van de raad bij het staken der stemmen een
doorslaggevende stem heeft? Hij heeft dus in zekere
mate een soort doordrukkingsmacht.
Het antwoord van de minister over de asbestwolk was
duidelijk. Een burgemeester niet zijnde voorzitter van de
veiligheidsregio dan wel locoburgemeester zal er
voortaan rekening mee moeten houden in welke richting
zo’n wolk zich beweegt. Dat kan namelijk betekenen dat
iemand in zijn plaats treedt.
In de situatie van de bom zit het toch iets anders.
Mevrouw Meindertsma merkte terecht op dat het
voorbeeld ietsje complexer was dan alleen maar een
regionaal station, want er lag ook nog een ziekenhuis en
een aanzienlijke hoeveelheid van onze nationale
cultuurgoed. Dat had ik er niet per ongeluk ingestopt,
maar dat lag erin. Het is echt een praktijkvoorbeeld. Ik
ben blij dat ik met de kennis van nu – dat schijnt een
gevleugelde uitdrukking te zijn – kan zeggen dat het
destijds wel goed is opgelost. Daarmee lijkt het
vraagstuk of het grensoverschrijdend is of niet louter
territoriaal gedefinieerd te zijn en niet naar eventuele
uitstralingseffecten in het geheel. Dat kan. Dat is een
heldere definitie en dat is te prijzen. Maar het leidt wel
tot een andere vraag. In haar inleiding heeft de minister
gezegd dat de rampen in Enschede en Volendam de
aanleiding vormden om met die veiligheidsregio’s aan
de slag te gaan. In deze definitie van grensoverschrijdend
hanteert zij strikt territoriale grenzen. Die rampen
zouden natuurlijk ook nu nog strikt territoriale rampen
zijn. De vraag blijft welke kwaliteit dit wetsvoorstel aan
de bestrijding van dit soort rampen toevoegt. Als daar
een goed antwoord op komt, is mijn fractie helemaal
tevreden.