In Nederland worden drie diersoorten uitsluitend gehouden voor de bontproductie. De nertsenhouderij vormt, met zo'n 200 bedrijven, de grootste tak. Op een klein aantal bedrijven kunnen, ingevolge het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren, nog tot uiterlijk 1 april 2008 vossen en chinchilla's worden gehouden. Het onderhavige wetsvoorstel heeft daarom voor de nertsenhouderij de grootste gevolgen. Die categorie houders is tot dusverre namelijk niet geconfronteerd met wettelijke maatregelen die specifiek gericht zijn op beëindiging. Om tegemoet te komen aan de belangen van de bestaande pelsdierhouders en hen aldus in staat te stellen hun investeringen alsnog terug te verdienen, is voorzien in overgangsrecht. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de houders van vossen, chinchilla's en andere dieren, niet zijnde nertsen, en anderzijds de nertsenhouders.
Dit initiafvoorstel heeft met name betrekking op de nertsenfokkerij die vanaf 2024 verboden zal worden.

GroenLinks is voor dit wetsvoorstel.
Kernpunt van de discussie is de vraag of er voldoende rekening is gehouden met de belangen van de nertsenfokkers (ingreep in de uitoefening van het recht op eigendom). Er is een ruime overgangsregeling (10 jaar) - GroenLinks vindt dat hierdoor aan de vereiste van proportionaliteit en voorzienbaarheid is voldaan. Voorts speelt er nog de vraag of de overheid risico loopt op schadevergoeding-claims van de nertsenfokkers omdat er geen compensatieregeling is.
Omdat woordvoerder Britta Böhler onverwacht niet aan dit debat kon meedoen, heeft de SP bij monde van de heer P. Peters, namens GroenLinks het woord gevoerd.

Ik feliciteer de initiatiefnemers met wat vandaag aan
de orde is. Het is niet altijd makkelijk om zoiets
naar voren te brengen, zeker niet wanneer je de
initiatiefnemers die er oorspronkelijk mee begonnen
zijn, van wie er een aanwezig is, moet vervangen.
Op 1 juli 1999 aanvaardde de Tweede
Kamer de motie-Swildens-Rozendaal c.s. en sprak
zich daarmee uit tegen voortzetting van de
nertsenhouderij in Nederland. De aanname van
deze motie had in de Tweede Kamer een lange
voorgeschiedenis en kwam dus niet uit de lucht
vallen. De motie werd breed gedragen, balde een
discussie samen en leidde tot een verhevigd
maatschappelijk debat. Uiteindelijk stemde de
Tweede Kamer vorig jaar in met het
initiatiefwetsvoorstel en dit jaar met de daarop
gevolgde aanpassing, zoals verwoord in de novelle.
Ook in deze Kamer heeft het wetsvoorstel een lang
parcours gereden.
De grondslag voor stopzetting van deze
vorm van landbouw en veeteelt ligt in ethische en
morele opvattingen. Dit type opvattingen is per
definitie zowel in de tijd als in de aard dynamisch.
Dat blijkt overduidelijk uit de ontwikkeling van de
wetgeving: in 1875 over mishandeling van honden
en katten, in 1961 over trekhonden, in 1996 over
kistkalveren en in 1997 over vossen, chinchilla’s en
cosmetica dierproeven, en dan in 1998 over
kettingzeugen, over de legbatterij in 1999 en
mensapenproeven in 2002.
In de Nederlandse wetgeving van voor
productie doeleinden gehouden dieren geldt het
zogenaamde "nee, tenzij-principe": alleen dieren
mogen worden gehouden waarvan is vastgesteld
dat dit zonder onaanvaardbare welzijnsproblemen
kan. De productie van - overigens waardevolle -
pelsen onderscheidt zich nadrukkelijk van de
voedingsmiddelenproductie omdat alleen het
eindproduct: huid en beharing, al of niet mooier
dan kunstbont, niet behoort tot eerste
levensbehoefte van de mens.
De wettelijke kaders waarbinnen de
verschillende vormen van omgang met dieren
beoordeeld worden, verschillen aanzienlijk. Zo is in
het kader van de Wet op de dierproeven de toetsing
verplicht waartoe het dierexperiment wordt
verricht. Daarvoor is immers een aantal
acceptabele doelstellingen gespecificeerd. Een
dierproef enkel en alleen omwille van economische
doelstellingen zoals voor cosmetica en niet ook in
dienst van de gezondheid en voedselvoorziening
van mens of dier, is niet acceptabel. Ja, het
productiedoel is landbouwkundig, wel financieel
aanzienlijk, maar het is dus letterlijk een marginaal
doel.
Ik kan uit eigen ervaring onderschrijven dat de
welzijnssituatie van de nerts in Nederland
aanzienlijk verbeterd is in de loop van de laatste
veertig jaar. Ik werkte veertig jaar geleden als
middelbaar scholier op een nertsenfarm. Ik heb
laatst bezoeken gebracht aan nertsenfarms en ik
moet toegeven dat de wijze waarop nertsen worden
gehouden een grote verandering en verbetering
heeft ondergaan.
Onze fracties blijven nu en ook als deze wet
is aangenomen en wordt geïmplementeerd van
mening dat aan de PPE-zoötechnische
huisvestingsnormen (15% van de dieren in 2009 en
100% na 1 januari 2014) moet worden voldaan.
Echter, ook deze aanpassingen blijven naar onze
opvatting nog steeds strijdig met het karakter van
een weliswaar ongespecialiseerd, maar meestal
solitair levend roofdier. Overigens voor de
duidelijkheid, een exoot. De nerts is immers
afkomstig van het Amerikaans continent.
Er is trouwens geen sprake van echte
domesticatie van de nerts. Het dier kan zich
weliswaar aanpassen aan de beperkingen maar op
een manier die desondanks niet dierwaardig is. Het
vertonen van repetitief gedrag, of beter:
dwangbewegingen, is immers niet normaal. Moet
een roofdier dat ’s nachts wel 40 km, vaak
zwemmend, aflegt om aan de kost te komen, zich
aanpassen tot het draaien van cirkels van 30 cm
doorsnede op gaas? Over het argument uit deze
Kamer van het "op weg zijn naar domesticatie"
wordt een wel erg zwaar beroep gedaan op de
mogelijkheden van "epigenetische imprinting". In
ander verband wil ik graag met mijn CDA-collega
hierover tot in detail delibereren, maar de
veronderstelling is wetenschappelijk lichtvaardig en
de facto onjuist.
De heer Benedictus (CDA): Ik nodig de heer Peters
uit om eens een panelcollege nertsenhouderij van
de Faculteit Diergeneeskunde bij te wonen. Daar
hanteert men het uitgangspunt: de nerts is op weg
naar domesticatie. Dit uitgangspunt wordt aan de
hand van allerlei wetenschappelijke publicaties
onderbouwd. Dit wordt dus niet zo maar
geponeerd, maar dit wordt heden ten dage
onderwezen aan de studenten van de Faculteit
Diergeneeskunde in Utrecht en van de Wageningen
Universiteit. Ik nodig de heer Peters uit om eens
zo'n college bij te wonen.
De heer Peters (SP): Ik heb de heer Benedictus al
uitgenodigd om uitgebreid te delibereren over dit
onderwerp. Misschien kunnen wij samen een
discussiecollege op de Faculteit voor
Diergeneeskunde aangaan?
Het ministerie van LNV heeft na tachtig jaar
tolerantie in het toelaten van de nertsenfokkerij en
-houderij en later in het stimuleren van deze tak in
de landbouw en veeteelt overigens wel een
verantwoordelijkheid op zich geladen, juist als de
Staten-Generaal besluit tot een stop volgens het
initiatiefwetsvoorstel. In opdracht van het
ministerie van LNV heeft het "Spelderholt" zich in
het verleden bezig gehouden met proeven om
verbeteringen aan te brengen in onderdelen van de
zoötechniek en de huisvesting, behorend bij de
nertsenhouderij. Het bleek dat het vergroten van
een dwangdraaicirkel van 30 cm tot anderhalve
meter in proefopstellingen de bestaande praktijk
niet heeft veranderd.
En nu over de Europese dimensie, het
zogenaamde waterbedrisico zoals het wel wordt
genoemd. In de memorie van toelichting hebben de
oorspronkelijke indieners de Tweede Kamer in
meerderheid kunnen overtuigen van de
argumentatie betreffende Europeesrechtelijke
aspecten, en meer specifiek van de verenigbaarheid
met het EU-recht. Blijft de argumentatie van
collega’s aan de overkant en die van sommigen aan
deze zijde, zoals ook al eerder verwoord is door de
Europese Commissie, namelijk dat het aandeel van
de Nederlandse nertsenhouderij in de productie van
nertsenbont mogelijk zal worden overgenomen door
andere landen waar de welzijnsregeling minder
streng is, hetgeen het welzijn van nertsen niet ten
goede zou komen. Onze fracties onderkennen ook
dit zogenaamde waterbedrisico, maar dat probleem
speelt ook en met name in dossiers waarin het
bevorderen van het welzijn van de dieren voorop
staat. Er is hier sprake van een veelvoorkomend
fenomeen in de ethiek namelijk van de prisoner's
dilemmasituatie. Dit kenmerkt zich door een toch
uiteindelijk betere situatie voor de ethische keuze,
te meer waar juist na aanname van deze wetten
een olievlekwerking zal moeten optreden in de EU.
Dit laatste wordt ondersteund door een al aan de
gang zijnde ontwikkeling in de EU waar meerdere
lidstaten de wijsheid van het nertsenfokverbod
inzien en het ingevoerd hebben, respectievelijk
overwegen dat in te voeren. Onze fracties stemmen
daarom ook in met de mening van de
initiatiefnemers dat de volgende logische stap in de
wetsontwikkeling op dit gebied een handelsverbod
voor nertsenbont zal zijn. De heer Schaap heeft in
feite ook benadrukt dat dit de beste oplossing is.
De heer Schaap (VVD): Voor de goede orde: ik heb
alleen op een dwingende logica gewezen als je
hiermee iets wilt doen. Ik ben dus alles behalve
voorstander van het verbod dat de heer Peters nu
suggereert.
De heer Peters (SP): Dat begrijp ik, maar de heer
Schaap heeft gezegd dat dit het beste zou zijn en
dat je consequent moet zijn door dit dan voor te
stellen.
De heer Schaap (VVD): Als je beweert dat nertsen
hier zwaar onder lijden en je wilt voorkomen dat ze
nog meer gaan lijden in fokkerijen in het
buitenland, zou je moeten overwegen tot een
verbod op het gebruik van bont over te gaan. Ik sta
dit beslist niet voor.
De heer Peters (SP): Ik geef dus aan dat dit de
volgende stap moet zijn.
De aanname van de novelle en de daardoor
nog verruimde overgangstermijn tot 1 januari 2024
geeft -- naast de langdurige voorgeschiedenis
waaruit duidelijke signalen klonken over de
veranderende maatschappelijke houding ten
aanzien van het productiedoel van de
nertsenhouderij - voldoende aanleiding voor de
nertsenhouders om te anticiperen op deze
ontwikkeling. Of men dat nu leuk vindt of niet. De
minister van LNV heeft over de
schadevergoedingsproblematiek in verband met de
voorliggende wetgeving erkend dat bij rechtmatig
overheidshandelen alleen onevenredige schade
vergoed hoeft te worden die op een beperkte groep
burgers drukt. Een schade is onevenredig als deze
buiten het normale ondernemersrisico valt. Logisch
denkend als zij doet, ging zij verder: rechtmatig
overheidshandelen is immers een normale
maatschappelijke ontwikkeling. Iedereen kan met
dit handelen geconfronteerd worden en de schade
mag in beginsel voor rekening van getroffenen
gelaten worden. Ook wijst zij terecht op nog een
aantal criteria die bij het oordeel of er sprake is van
onevenredige schade een rol kunnen spelen, zoals
voorzienbaarheid en causaal verband.
Ten slotte: voor onze fracties zijn in dit
geval aantallen niet van principieel belang, want elk
gespaard dier is er een. Wanneer er een kabinet
komt met de taakstelling om dierenmishandeling in
Nederland, met een geschatte omvang van 500.000
dieren per jaar, door 500 man dierenpolitie aan te
laten pakken, dan is het voorkomen van sterfte
voor bontproductie van wel 4,5 miljoen dieren een
nastrevenswaardige vervulling van wetgeving. Een
dierenarts die afstudeert in Nederland heeft als
leitmotiv tijdens zijn studie het beroepsmotto"Tot
Heil van Mens en Dier", een motto dat ook is
overgenomen door de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde. Ik kan mij als
dierenarts geen betere vervulling van die opdracht
voorstellen dan een wet te ondersteunen die
voorkomt dat bijna 5 miljoen dieren zullen leven
om te sterven.
Ik heb nog wat vragen voor de
initiatiefnemers en de minister. Kunnen de
initiatiefnemers ons vertellen welke contacten zij en
hun voorgangers tijdens de jarenlange
voorbereiding van dit wetsvoorstel hadden met het
ministerie over financiële vergoedingen? Wat waren
daarvan de resultaten? Diezelfde vraag willen wij
ook stellen aan de minister. Het is mogelijk dat de
perceptie van deze gesprekken divergeert.
Bovendien de vraag aan de minister hoe zij zich
opstelt ten opzichte van het noodzakelijke toezicht
en de handhaving, wanneer de wet wordt
aangenomen. Ook aan haar de vraag of zij zich
verantwoordelijk voelt voor het feit dat het
ministerie van LNV stimulerend, of tenminste niet
remmend en voorzichtig, heeft gewerkt op de
uitbreiding van deze bedrijfstak.
De voorzitter: Ik heet de minister inmiddels
welkom. Eigenlijk is zij niet te excuseren voor te
laat komen in deze Kamer, maar vanwege de
blijkbaar heel bijzondere omstandigheden hebben
wij even een oogje dichtgeknepen. Ik ga ervan uit
dat de ambtenaren ervoor zorg dragen dat alle aan
de minister gestelde vragen zorgvuldig worden
bekeken en beantwoord.