Dit wetsvoorstel creëert, naar aanleiding van uitspraken van de Afdeling bestuursrecht Raad van State, de mogelijkheid van een tussenuitspraak waarbij in beroepszaken een termijn kan worden gesteld om geconstateerde gebreken te herstellen. Daarmee zou in bepaalde gevallen vernietiging van een tracébesluit kunnen worden voorkomen.
Met deze mogelijkheid wordt vooruitgelopen op de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.
De heer Janse de Jonge (CDA) sprak o.a. namens de GroenLinks-fractie (portefeuille Jan Laurier)

Ik mag deze inbreng mede uitspreken namens de fracties
van het CDA, de VVD, de PvdA, GroenLinks, de SP
en de fractie-Yilderim. Ook wij feliciteren de
minister met haar benoeming tot minister van
Infrastructuur en Milieu. Meestal staat de M voor
mobiliteit, maar dat is dit keer milieu. Een minister
van Infrastructuur zien wij niet zo gek vaak in de
Eerste Kamer, maar milieu zien wij zeer regelmatig,
dus wij hopen ook de komende jaren tot een
regelmatige wisseling van argumenten te komen.
Wetsvoorstel nr. 31546 betreft een
wijziging van de Tracéwet, de Spoedwet
wegverbreding en de Wet Ruimtelijke ordening met
het oog op de verbetering van de
beroepsprocedures. We bespreken dit graag met de
nieuwe minister, zoals gezegd.
Het wetsvoorstel is echter voor 90%
vervallen door aanneming van het initiatiefvoorstel
inzake de bestuurlijke lus door deze Kamer dit
voorjaar. We hebben daarover toen een uitvoerig
debat gehad met de initiatiefnemers. Wat nog
resteert, is in de kern een tweetal voorstellen.
Allereerst wordt een regeling voorgesteld
om hangende de beroepsprocedure een besluit op
grond van de genoemde wetten te wijzigen op
onderdelen zonder toepassing te geven aan afdeling
3.4 van de Awb, de openbare
voorbereidingsprocedure. Onze fracties maken een
aantal opmerkingen bij dit onderdeel van het
wetsvoorstel.
Naast de recente invoering van de
bestuurlijke lus door de rechter wordt nu ook
voorgesteld om het bevoegd gezag een bestuurlijke
lus te verlenen om, nogmaals, op onderdelen een
besluit aan te passen tijdens de beroepsprocedure
bij de rechter. Aldus lijkt een wirwar aan
bestuurlijke lussen te gaan ontstaan. Dat bevordert
de transparantie van de procedure naar onze
mening bepaald niet. De regering stelt dat het
voorstel van een bestuurlijke lus voor het bestuur
van grote praktische waarde is. Ook na de
schriftelijke uitwisseling van argumenten is ons niet
duidelijk waarin precies de praktische waarde van
het voorstel schuilt. Ook lijkt het voorstel met iets
te veel haast te zijn opgesteld. Ik breng graag
namens deze fracties de volgende argumenten naar
voren die tegen dit voorstel pleiten.
Allereerst ontstaat, zoals gezegd, een
wirwar aan bestuurlijke lussen, zonder dat wij
kunnen bogen op ervaringen met de recent
ingevoerde bestuurlijke lus door de rechter.
Afgesproken hebben wij met elkaar en met de
regering in deze Kamer dat wij eerst de ervaringen
en daarmee een evaluatie afwachten van de wet
bestuurlijke lus.
Het verband tussen de thans voorgestelde
lus en de nu bestaande bestuurlijke lus is onhelder.
Het wordt immers wel erg ingewikkeld indien,
hangende de beroepsprocedure bij de rechter,
zowel de rechter, alsook het bestuur kan gaan
"lussen". En dat ook nog eens in dezelfde periode
waarin het beroep dus aanhangig is bij de rechter.
Dit klemt temeer nu de regering tussen beide
lussen geen verband wenst te leggen, zo begrijpen
wij uit de schriftelijke stukken.
Zo is de vraag waarom de regering de
zinvolle suggestie van de Raad van State niet heeft
overgenomen om voor te schrijven dat in het
wijzigingsbesluit van het bestuursorgaan de
voorwaarde wordt opgenomen dat het
wijzigingsbesluit tegemoetkomt aan de ingediende
bezwaren. Aldus wordt er een verband gelegd
tussen de lus en de ingediende bezwaren, en
tegelijk wordt de voorgestelde lus enigszins
ingeperkt. Ook wordt er een indirect verband
gelegd met de rechterlijke lus. Het voorstel van de
Raad van State biedt onzes inziens dus grote
voordelen.
Ik kom bij het tweede element van dit
wetsvoorstel. Vervolgens is de vraag wat verstaan
moet worden onder het voorschrift dat de
wijzigingen die het bestuursorgaan wenst aan te
brengen in het wijzigingsbesluit "van
ondergeschikte aard" zullen moeten zijn. Nu lijkt dit
een lastige term, maar uit de jurisprudentie weten
wij allemaal en kunnen wij ook afleiden dat het niet
kan gaan om onderdelen van een besluit waarin de
rechten van belanghebbenden direct worden
geraakt en/of aangetast. Onhelder blijft dus hoe
deze terminologie moet worden ingevuld. Opvallend
is verder dat het de regering in het voorstel niet
lijkt te gaan om een wijziging in relatie tot het
"onevenredig benadelen" van een partij in het
geding. Dat is een toch heel gangbare term naar
onze mening.
Ten slotte is ons niet duidelijk wat de relatie
is tussen dit onderdeel van het wetsvoorstel en de
bekende artikelen 6.18 en 6.19 van de Algemene
wet bestuursrecht. Dat is een procedure die zich
veelvuldig bij de bestuursrechter voordoet. De
regering ontkent in de memorie van antwoord dat
er zoiets bestaat al een "6.18-procedure", maar ik
meen dat te moeten bestrijden. De procedure, voor
zover je die als procedure kunt aanduiden, de
toepassing van artikel 6.18 stelt het betreffende
bestuursorgaan in staat om hangende de
beroepszaak het besluit aan te passen. Deze
procedure wordt al vele jaren en met succes - en
naar ik van nabij heb begrepen, wekelijks -
toegepast door de rechter.
Wij zien met belangstelling de reactie van
de minister op onze vragen en opmerkingen
tegemoet. Ik voeg daaraan toe dat wij de minister
indien zij heeft geantwoord ter verdediging van het
wetsvoorstel in overweging geven het voorstel in te
trekken en er nog eens goed over na denken, gelet
op onze kritiek en op die van de Raad van State.
Wellicht kan de minister in dat kader als zij dat
wenst nog een initiatief nemen in het kader van de
aanpassing van de Tracéwet die thans bij de
Tweede Kamer ligt op stuk nr. 32377.