"Wij spreken over de Wijziging van de Wet educatie en
beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden
van toezicht. Wie naar die wet kijkt, ziet dat die past in
een veel bredere discussie die op dit ogenblik wordt
gevoerd. Er is een uitgebreide maatschappelijke
discussie gaande over het toezicht op private instellingen
met publieke taken. Die discussie wordt gevoerd in het
onderwijs, de volkshuisvesting en in de zorg en wellicht
zal die ook worden gevoerd in de welzijnssector. Het lijkt
erop dat er na het op afstand plaatsen van bepaalde
taken van de overheid, een inhaalslag moet worden
gemaakt op het punt van het toezicht, omdat dit in een
eerdere fase wellicht wat is vergeten. Ook de Algemene
Rekenkamer heeft hierover een opmerking gemaakt",
aldus Jan Laurier bij de behandeling van deze wetswijziging.

Het is bijzonder dat op dit moment in allerlei sectoren en
soms op het niveau van typen instellingen, regelingen
voor het toezicht worden opgesteld waarin wordt
geprobeerd hetzelfde te regelen, maar iedere keer
gebeurt dat op een iets andere manier. Als je daar van
een afstandje naar kijkt, kom je tot de conclusie dat dit niet
bevorderlijk is voor de transparantie van de regeling voor het
toezicht op dat soort instellingen. In het antwoord van de
staatssecretaris op vragen van de Tweede Kamer over het
enquêterecht kwam ook al naar voren dat die sectoren op dit
punt langs elkaar heen schuren en wordt gewezen op de
consequenties van een en ander.
Dit specifieke wetsvoorstel regelt de scheiding tussen de raden
van bestuur en de raden van toezicht. Mijn fractie is
voorstander van een dergelijke scheiding. In het wetsvoorstel
wordt echter een grote vrijheid gelaten om allerlei zaken in
die relatie tussen raden van toezicht en raden van bestuur te
regelen. Men kan kiezen voor een monistische variant en een
dualistische variant, om het een keer op een andere manier te
benoemen. In feite wordt een minimaal pakket van taken
gegeven aan de raad van toezicht. Desgewenst kan dat
worden opgeplust met verdere afspraken. De reglementen
aan de hand waarvan gefunctioneerd wordt, kunnen
aanzienlijk verschillen. Van de branchecode, die een wat
ordenend principe zou moeten zijn, kan men afwijken zolang
men dat achteraf toelicht. Er kan dus een grote variatie
ontstaan in de wijzen waarop het interne toezicht geregeld
wordt. Ik vraag de staatssecretaris op welke wijze dat volgens
haar ten goede komt aan de transparantie van het toezicht in
deze sector?
Met de scheiding van de taken zijn wij er nog niet. Daarmee
zijn nog niet voldoende checks and balances in het systeem
gebracht voor good governance. Een ander belangrijk
onderdeel volgt nog in een wet rond de medezeggenschap
waarin de positie van het personeel, ouders en deelnemers
geregeld wordt. Die komt op een later moment aan de orde en op dat moment wordt daarover gesproken. Het gaat om publiek geld, om publieke taken en om grote
maatschappelijke belangen. Het sluitstuk kan niet anders zijn dan extern toezicht. Ook op dat punt is de regeling minimaal. Er zijn wel instrumenten maar het ″ingrijpingsveld″is minimaal geregeld.
Verhoudt dat zich tot het publieke geld dat omgaat in de instellingen, de publieke taken die zij uitvoeren en de grote maatschappelijke belangen die zij dienen? Mijn fractie wacht
de beantwoording van de vragen met grote belangstelling af.