Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het in het Coalitieakkoord opgenomen voornemen om 'oneigenlijk' gebruik van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet ter verruiming van het aantal koopzondagen tegen te gaan. De Winkeltijdenwet regelt de tijden waarop winkels in ieder geval open mogen zijn en kent daarnaast bevoegdheden toe aan gemeentelijke organen om deze tijden te verruimen. Zo heeft de gemeenteraad op grond van de Winkeltijdenwet de bevoegdheid om ten behoeve van op de gemeente gericht toerisme vrijstelling te verlenen van het verbod om winkels op zondag en een aantal algemeen erkende feestdagen open te stellen dan wel aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe te kennen om op aanvraag ontheffing te verlenen van dat verbod.
Het aantal gemeenten dat deze bepaling benut, neemt toe en de indruk bestaat dat gemeenten haar steeds ruimer uitleggen. Wanneer winkels vaker open zijn op zondag kan dat ten koste gaan van de zondagsrust, de leefbaarheid, de veiligheid en de openbare orde in de omgeving van de winkel. Dit voorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet beoogt de toerismebepaling nader in te kaderen.
Omdat Jan Laurier verhinderd was, sprak Tof Thissen zijn bijdrage uit in eerste termijn.

Het CDA hecht heel erg aan decentralisatie en
gemeentelijke autonomie, maar
wel op zijn voorwaarden. Met andere woorden, het
CDA is eigenlijk de vader van een twintigjarige
dochter die zegt: je mag vanavond uitgaan, maar je
moet dit drinken, je moet zo laat thuis zijn, je mag
niet met die mensen, je mag niet daar naartoe, je
mag niet zus en je mag niet zo. Verstandige vader?
Als je mensen zelfstandig en weerbaar wilt
opvoeden, lijkt me dit helemaal niet verstandig,
meer ongelooflijk betuttelend. Misschien is dat
meer de koers van het CDA. Het CDA geeft dus
autonomie, maar kan niet loslaten. Bij
decentralisatie is het de kunst om los te laten. Dat
ligt meer aan de mentaliteit en aan de houding van
de rijksoverheid, dan aan het feit dat het CDA de
ideologie aanhangt van decentralisatie.
De heer Terpstra (CDA): Volgens mij heeft
decentralisatie in Nederland nog nooit ingehouden
dat de nationale wetten niet exact hoeven worden
ingevuld en dat we aan de gemeenten vragen wat
ze ervan vinden. Dat is een extreme interpretatie
van decentralisatie. Mijn dochter is al 43, maar als
ze 20 zou zijn geweest en ze zou vanavond uitgaan,
zou ik niet zeggen dat ze geen bier mag drinken,
maar ik zou wel zeggen: als je 20 biertjes drinkt,
gebeurt er dat en dat. Je moet dus gemotiveerd
drinken en de gemeente moet gemotiveerd een
besluit nemen. Ik zie dus niet dat de hele
autonomie wordt opgeheven. De gemeente is
bevoegd, maar moet wel goede motieven hebben
om iets toeristisch te noemen.
De voorzitter: Mijnheer Terpstra, ik verzoek u uw
betoog voort te zetten. De argumenten zijn
gewisseld.
**
De heer Terpstra (CDA): Deze afweging kent ook
regionale verschillen. Dat geldt voor het land en dat
geldt voor het CDA zelf. Ook binnen het CDA merkt
men vaak dat streken die grenzen aan Duitsland
een andere winkelopeningstijdenvisie hebben dan
streken die grenzen aan België. Die twee
stromingen moet je integreren. Als een minister die
afkomstig is uit Limburg dit wetsvoorstel behandelt,
moet het volgens mij per definitie een totaal
geïntegreerd standpunt zijn. Als een Limburger iets
verdedigt wat in het noorden sterk leeft, is het een
perfect wetsvoorstel.
Ik ontvang binnen het CDA verschillende
geluiden. Dammis de Geus uit Zoetermeer vindt dat
wij voor moeten stemmen, terwijl het college van
Sluis ons vanmiddag heeft benaderd met de vraag
of dat wel een goed idee is. Het college maakt zich
zorgen over het wetsvoorstel. Volgens mij maakt
men zich ten onrechte zorgen over het zijn van een
toeristische attractie, of over het zijn van
grensgebied. Men maakt zich echter ook zorgen
over de beroepsmogelijkheid die in deze wet staat.
Daar heeft de heer Asscher belangrijke vragen over
gesteld.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van
de onderwerpen zondagsrust, winkeltijden en
winkelsluiting, bleek er een soort driestromenland
te bestaan. Een deel wilde geheel af van elke vorm
van zondagsluiting, een ander deel wilde alles
overlaten aan de gemeenten, terwijl weer een
ander deel de bestaande regeling, door de heer
Wijers ingevoerd in 1996, wilde aanscherpen.
Volgens ons is het voorliggende wetsvoorstel een
aanvaardbaar compromis tussen deze diverse
standpunten. De gemeenten blijven beslissen, maar
zij moeten het wel beter motiveren. Een belangrijk
discussiepunt in de Tweede Kamer en ook in de
Eerste Kamer was de eventuele strijdigheid met het
EU-recht. Vooral de VVD, die vaak vindt dat Europa
zich niet te veel met alles moet bemoeien, was nu
laaiend enthousiast geworden over de stelling dat
Europa geen zondagsluiting toestaat omdat
buitenlandse ondernemers die zich hier vestigen,
dit zouden kunnen zien als een belemmering. Wij
gaan veel meer uit van het principe van de
subsidiariteit. Op basis hiervan zijn wij bijvoorbeeld
ook van mening dat de Winkeltijdenwet, maar ook
de Wet minimumloon, niet in strijd zijn met de vrije
vestiging op grond van het vorige artikel 43 van het
EU-verdrag. Ook bij het minimumloon kunnen
buitenlandse ondernemers vinden dat dit een
belemmering is voor hun vestiging in Nederland.
Niemand zegt echter dat daarom de Wet
minimumloon in strijd met het EU-recht zou zijn.
Wij mogen uiteraard niet discrimineren ten nadele
van buitenlandse ondernemers, maar dat gebeurt
bij dit wetsvoorstel ook niet. De regels die in dit
wetsvoorstel naar voren worden gebracht, gelden
voor Nederlandse ondernemers en ook voor
buitenlandse ondernemers die zich in Nederland
vestigen. In de visie van Detailhandel Nederland
wordt ook verwezen naar de uitspraak van het Hof
van Justitie in de zaak Hartlauer. Naar onze mening
gaat de toepassing van dit arrest helemaal mank
omdat de regering van Wenen en de regering van
Oostenrijk de vestiging verboden van een Duits
bedrijf in Oostenrijk. Dat is in strijd met de vrije
vestiging. In de discussie die wij vanmiddag voeren
over de Winkeltijdenwet, wordt helemaal geen
buitenlands bedrijf verboden zich in Nederland te
vestigen.
Het wetsvoorstel is een compromis geweest
binnen het vorige kabinet. Daarover heeft de heer
Asscher uitgebreid gesproken. Ik ben het niet eens
met alles wat hij zei, afgezien van de omschrijving
van de begrippen, kwalificaties enzovoort. Ik ben
het wel eens met het feit dat het van het vorige
kabinet was. Nadat de PvdA het kabinet heeft
opgeblazen, is er ook in onze Kamer discussie
geweest over de vraag of nu ook dit wetsvoorstel
zou zijn opgeblazen. Wij vinden van niet. Wij
hebben een afspraak gemaakt met de PvdA en de
ChristenUnie. Deze vervalt niet omdat één partij
van mening is veranderd. Voor ons blijft de
afspraak gewoon gelden. Wij worden in deze
interpretatie gesterkt door de afspraken in het
regeerakkoord en de toelichting hierop van premier
Rutte bij de algemene politieke beschouwingen op
26 en 27 oktober in de Tweede Kamer en door de
beantwoording van de minister van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie. Wij wachten dus de
beantwoording van de minister van alle vragen met
belangstelling af, met name ten aanzien van het
punt van de beroepsmogelijkheid in deze wet die in
strijd zou zijn met een wetsvoorstel over herziening
van het bestuursprocesrecht in de Tweede Kamer.
De heer Asscher (VVD): Ik heb aan de heer
Terpstra een vraag ter verheldering. Hij noemt wel
de Algemene wet bestuursrecht, maar wat is zijn
visie op de strijdigheid van het wetsvoorstel dat wij
nu bespreken met de Awb?
De heer Terpstra (CDA): De heer Asscher is daarop
in zijn bijdrage ingegaan. Mede op grond daarvan
ben ik nog dieper na gaan denken dan ik normaal al
doe, maar ik ben nog niet zover gekomen dat ik alle
vragen op juridisch terrein die de heer Asscher
heeft, kan beantwoorden. Vandaar dat ik blij ben
dat wij in Nederland werken met een minister die
geacht wordt alles te weten. Ik wacht dan ook eerst
het standpunt van de minister af op dit punt.
Daarna kunnen wij in tweede termijn ons standpunt
formuleren.
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Terpstra. Het
woord is aan de heer Thissen. Wij liggen vrij fraai
op schema. Ik hoop dat u het zo kunt houden.
**
*N
De heer Thissen (GroenLinks): Voorzitter. Dan kunt
u er blij mee zijn dat ik mijn collega Jan Laurier
vervang en zijn bijdrage in eerste termijn keurig ga
voorlezen. Zoals u weet, praat ik meestal uit mijn
hoofd -- dat doet overigens iedereen -- en niet van
papier. Ik houd mij nu keurig aan de tekst en zal
dus keurig op schema liggen. Mijn collega heeft een
overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en moet zich nu even
verontschuldigen.
Vandaag behandelen wij de inperking en
aanscherping van de Winkeltijdenwet, een voorstel
waarmee het vorige kabinet naar mijn mening
tegen de tijd in probeerde te roeien. De nieuwe
minister van Economische Zaken, Landbouw - het
doet mij deugt om dat te blijven zeggen - en
Innovatie doet denken aan de prachtige creatie van
Martin Toonder: de getijdenwisselaar. Daarin gaat
het om een man die zich eens in de vier uur aan de
vloedlijn meldt en tegen de zee roept "ga terug!".
En jawel, zolang hij maar op het juiste tijdstip op
het strand staat, keert de zee terug. Helaas voor de
minister houdt hier de vergelijking op. De minister
probeert het tij te keren op een moment dat het
vloed is.
De minister probeert met dit voorstel de
ruimte die gemeenten hebben om de
winkelopenstelling op zondag te regelen, in te
perken. Dat gebeurt op twee manieren. In de
eerste plaats wordt het toeristencriterium
aangescherpt. Vrijstelling of ontheffing kan alleen
worden verleend als de aantrekkingskracht voor het
toerisme geheel of nagenoeg geheel is gelegen in
de openstelling. Bovendien moeten de
gemeenteraden die de vrijstelling of ontheffing
goedkeuren, toetsen aan drie criteria. Het eerste
criterium is de werkgelegenheid en economische
bedrijvigheid in de gemeente, waarbij de positie
van de kleine winkelier met weinig of geen
personeel moet worden betrokken. Het tweede is
de zondagsrust in de gemeente en het derde is de
veiligheid, leefbaarheid en openbare orde.
De fractie van GroenLinks zet grote
vraagtekens achter de inperking en aanscherping.
De principiële vraag is natuurlijk waarom in de
huidige tijd de sluitingstijd gebonden is aan de
zondag en aan toerisme. Voor sommigen in onze
samenleving is inderdaad de zondag een dag van
rust. Uit de evaluatie van 2006 blijkt dat 7% van de
ondervraagden de openstelling van winkels op
zondag vervelend vindt vanwege hun geloof. Voor
anderen gelden die religieuze redenen ongetwijfeld
op andere dagen. Naast die 7% die vanwege
godsdienstige redenen de zondag als rustdag
beschouwt, zijn er ongetwijfeld ook anderen die
deze dag als zodanig beschouwen. Eerlijk gezegd,
ik doe dat ook, maar meer uit traditie dan uit
kerkelijke overwegingen. Mijn rustdag vul ik graag
op mijn eigen wijze in. Ik behandel de Eerste
Kamerpost, ik lees de kranten, ik ga in het
aanpalende dorp de verse broodjes halen en omdat
ik graag kokkerel ga ik, als ik zin heb, 's middags
bij de open Albert Heijn boodschappen doen om 's
avonds heerlijk en met verse ingrediënten te
kunnen koken. Kan de minister mij uitleggen
waarom ik daarvoor, zoals hij voorstelt, naar een
toeristisch centrum moet gaan? Waarom zou ik
daarvoor niet gewoon in mijn eigen stad of dorp
kunnen blijven, ware het niet dat mijn stad een
toeristisch centrum is dankzij het outletcentrum,
waar per jaar een kleine 4 miljoen bezoekers uit
vooral Noord-Rijnland-Westfalen en België naartoe
komen?
Mijn fractie beschouwt het als buitengewoon
betuttelend dat met dit voorstel in feite wordt
bepaald dat een rustdag genomen moet worden en
dat dit dus op een zondag dient plaats te vinden en
dat daarmee wordt bepaald welke activiteiten geen
onderdeel behoren uit te maken van mijn rustdag.
Als een substantieel deel van mijn medeburgers dat
niet wil, kan ik mij voorstellen dat de
tegemoetkoming aan mijn wens wordt beperkt,
maar dan is het toch logisch om dit aspect een
onderdeel te laten zijn van de politieke
besluitvorming in mijn eigen gemeente? Waarom is
niet voorgesteld om ook de wens van de consument
onderdeel te laten zijn van het afwegingskader?
De zorg die in het voorstel wordt getoond
voor kleine ondernemers met weinig of geen
personeel is terecht. Een zevendaagse openstelling
zou immers gemakkelijk kunnen leiden tot de
economische noodzaak om meer uren open te zijn
dan verantwoord is uit het oogpunt van het welzijn
van de ondernemer en zijn of haar meewerkende
familieleden of het enkele personeelslid. Terecht,
niet meer dan terecht, maar is het daarvoor
noodzakelijk om de sluitingstijden te fixeren op een
bepaalde dag? Mijn fractie meent van niet. Zeker in
een diverse samenleving is het logischer om de
openingsuren aan beperkingen te verbinden en niet
voor te schrijven wanneer men gesloten dient te
zijn. Ik geef toe dat dit leidt tot een extra belasting
in de handhaving, maar dat is nu eenmaal de
consequentie van de keuze om beperkingen op te
leggen. Als gekozen wordt voor de bescherming
van het belang van de kleine ondernemer, waarom
is dan niet besloten om een limiet te stellen aan het
aantal openingsuren?
Voor deze maatregel wordt gekozen in een
tijd waarin wij in een ernstige economische crisis
verkeren. Het vorige kabinet heeft gekozen voor
een reeks van maatregelen om de gevolgen van de
crisis voor onder meer de werkgelegenheid, te
beperken. Kan de minister zeggen wat de gevolgen
zijn van deze wet voor de werkgelegenheid op de
korte termijn? Kan de minister meer specifiek
zeggen wat de gevolgen van deze wet zijn voor de
gebieden van ons land die grenzen aan het
buitenland, waar een ander regime op het gebied
van de winkelsluitingstijden geldt?
Het CPB heeft berekend dat op de korte
termijn een verlies van 12.000 banen, deels
deeltijdbanen, zal optreden. De branche gaat uit
van 24.000. Hoe ziet de minister dat in het licht van
de huidige crisis en de doelstellingen van
participatie: iedereen mag meedoen?
Mijn fractie wacht de beantwoording van de
vragen met belangstelling en zorg af.