De WRR vraagt terecht aandacht voor de kosten van de vergrijzing. Maar wat mij betreft is niet zozeer een generatiebewust beleid geboden, als wel een moderne kijk op rechtvaardige inkomens- en vermogensverhoudingen.

Hoe zat het ook alweer met de generatiekwestie? Als lid van de Verloren Generatie (1955-1970) moet ik in woede ontsteken over de Protest Generatie (1940-1955), die al jaren de beste banen bezet houdt en de riantste vut-regelingen heeft versierd. En vanaf 2005 gaat deze Afwentelende Generatie met miljoenen mannen en vrouwen tegelijk profiteren van de AOW en publiek gefinancierde gezondheidszorg. Daarbij en passant de aanstormende jeugd opzadelend met een mega-staatschuld van een half biljoen gulden.

Het bekt aardig, maar toch heeft generatiegebonden politiek in de Nederlandse politieke cultuur nooit willen aarden. Met uitzondering van een zondagse klaagsessie in Niet-Nix verband weigert jong en veelbelovend Nederland uit te groeien tot een politieke categorie van betekenis. De enige generatiepolitieke oprisping van betekenis viel in 1994 juist aan het andere einde van de bevolkingspyramide te noteren, toen het AOV en de Unie 55-plus de landelijke verkiezingen met succes doorstonden om na 4 jaar van onderlinge twisten de kiezersgunst terstond weer te verliezen. Het is dan ook opmerkelijk dat de afgelopen week de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de intellectuele denktank van de regering, met het rapport Generatiebewust Beleid een lans brak om de fundamenten van de verzorgingsstaat speciaal vanuit het generatieperspectief tegen het licht te houden. Een flirt met generatiepolitiek?

Op het eerste gezicht wel: de WRR bepleit onder aanvoering van socioloog Cees Schuyt om het (financiële) evenwicht tussen generaties in de gaten te houden en ook het belang van de generaties van morgen goed mee te wegen. Er moet dan ook geanticipeerd worden op de lasten van de komende ‘dubbele’ vergrijzing (vanaf ca. 2010 is een vloedgolf 65-plussers in aantocht die bovendien een hoge leeftijd zullen halen). Wie te zeer vertrouwt op de solidariteit van komende belasting- en premiebetalende generaties, loopt het risico de tegenstellingen tussen jong en oud aan te wakkeren. Volgens de WRR moet er politieke ruimte komen om intergenerationele verdelingsproblemen te bespreken en aan te pakken.

De WRR vraagt terecht aandacht voor de kosten van de vergrijzing. Maar wat mij betreft is niet zozeer een generatiebewust beleid geboden, als wel een moderne kijk op rechtvaardige inkomens- en vermogensverhoudingen.

Mijn ongemak met het rapport schuilt in het feit dat de WRR enerzijds waarschuwt voor een generatieconflict, maar anderzijds dat conflict zelf oproept door het vraagstuk van verdeling van lusten en lasten van de verzorgingsstaat exclusief vanuit het generatie-perspectief te bezien. Zij hoopt zo een politieke generatiekloof te bestrijden, maar daagt vooral uit stelling te nemen vanuit het door haar bestreden generatieperspectief. De eerste politieke reacties waren er dan ook naar: VVD-woordvoerster Bibi de Vries sprak meteen schande van het voorstel om 65-plussers voortaan mee te laten betalen aan de AOW. ‘Dat is dubbel betalen’, zo brieste de Vries en het CDA en de ouderenbond ANBO sloten zich aan.‘Handen af van de 65-plusser’.

Jammer, want dit voorstel (de andere blijven hier helaas onbesproken) van de WRR deugt. De AOW is immers oorspronkelijk in 1958 gestart als een noodverband voor 65-plussers die door crisis- en oorlogsjaren nauwelijks enig pensioen hadden opgebouwd. Ouderdom stond vrijwel gelijk aan armoede en de AOW was voor de meesten de enige voorziening. Noodgedwongen koos Drees voor een omslagstelsel (de werkenden van toen betaalden via de AOW-premie voor de 65-plussers van toen) en vanwege de verzekeringsgedachte behoefde over de AOW-uitkering zelf geen premie te worden betaald.

42 Jaar later is – behoudens de AOW zelf - alles anders. Meer dan driekwart van de aanstaande bejaarden heeft – met steun van de fiscus - een behoorlijk aanvullend pensioen, opgebouwd bij de werkgever of in eigen beheer (lijfrentes). Alle pensioengaten ten spijt is de AOW voor velen – anders dan in 1958 – anno 2000 niet veel meer dan een klein startpensioen.

Minstens even belangrijk is de omvangrijke opbouw van particuliere vermogens. Het afgelopen decennium zijn deze verdubbeld tot een gemiddelde van f200.000,- per huishouden. De gekte op de huizen- en aandelenmarkt speelt hier een belangrijke rol en vaak zit het vermogen vast in het eigen huis, maar toch: de trend is duidelijk. Nederland is steenrijk geworden en dat vermogen zit vooral bij de oudere generaties. Is het dan logisch dat een (in meerderheid) zo goed bepensioende en vermogende generatie straks met miljoenen tegelijk haar recht op een AOW-uitkering doet gelden zonder zelf mee te betalen?

De WRR heeft dus het grootste gelijk van de wereld met haar voorstel ‘om de AOW te fiscaliseren’, wat feitelijk betekent dat iedereen via de belastingen opdraait voor de stijgende kosten van de AOW. Dat zij zich daarbij beroept op een generatiebewust beleid vind ik niet de meeste gelukkige keuze. Zoals gezegd zijn mijn insziens vertrouwde noties van draagkracht en rechtvaardige inkomensverhoudingen daarvoor het meest aangewezen. Bij de grote Belastingherziening 2001 heb ik daarom gepleit om de belasting op vermogen te verhogen en de opbrengst daarvan heb – mede - te gebruiken voor financiering van de grijze golf. Ook de grote lastenverlichting van 6 miljard gulden die vanaf 2001 op ons neerdaalt had volgens GroenLinks een betere bestemming verdiend: zorg, onderwijs, misschien zelfs staatsschuld. Hoe dan ook: de bejaarde bestaat niet. Velen zijn rijk, sommigen blijven arm. Niet het generatiegebonden jalouziemodel maar dit onderscheid hoort doorslaggevend te zijn bij het opvangen van grijze kostenexplosie.

Kees Vendrik