In het Financieële Dagblad van 30 augustus jl. waarschuwt Erik Chaney, econoom van de zakenbank Morgan Stanley, voor een 'belastingoorlog' in de eurozone. De guerrilla die al jaren woedt, waarbij de lidstaten via allerlei specifieke regelingen bedrijven bij elkaar weglokken, dreigt te escaleren. Ierland kondigde als eerste aan haar tarief voor de winstbelasting te verlagen naar 12,5%, ver onder het Europese gemiddelde van 35-40%. Nu ook Duitsland heeft besloten de belastingen fors te verlagen kan de rest van Europa niet achterblijven. Frankrijk, België en Italië hebben al grootscheepse belastingverlagingen aangekondigd. In Nederland gaan inmiddels ook stemmen op om de winstbelasting (nu 35%) te verlagen.

 Chaney is tevreden met deze ontwikkeling. Lage belastingtarieven acht hij altijd gunstig. Het korte-termijn-gevaar van oververhitting neemt hij voor lief. Of dat verstandig is voor landen als Ierland, met een inflatie van bijna 6%, of Nederland, waar de werkgevers klagen dat het personeel niet valt aan te slepen, is twijfelachtig. Sinds de komst van de euro is het monetaire beleid in handen van de Europese Centrale Bank. Voor het monetaire beleid in het eurogebied zijn de grote economieën van Duitsland en Frankrijk bepalend. Deze landen kennen een beperkte inflatie van 2%. De enige rem die de kleine landen in handen hebben is het fiscale beleid.

Maar ook voor de lange termijn geeft het belastinggeweld weinig reden tot juichen. Hiervoor zijn twee redenen. In de eerste plaats werken de door concurrentieoverwegingen geïnspireerde belastingverlagingen nadelig uit op de structuur van het belastingstelsel. De gedachte achter de belastingverlagingen is namelijk dat een land aantrekkelijk moet blijven voor economische bedrijvigheid. Logischerwijs richten landen zich daarbij op de meest mobiele belastinggrondslagen. Niet de laagopgeleide werklozen dreigen het land te verlaten, maar de hoge inkomens, investeringen en bedrijven. Daarmee leggen de lidstaten hun prioriteiten verkeerd. De werkloosheid in de eurozone is met ruim 9% namelijk nog altijd onaanvaardbaar hoog. Het verlagen van de belasting op laaggeschoolde arbeid zou daarom voorrang moeten hebben. In de praktijk leggen de eurolanden uit angst om achterop te raken bij hun belastinghervormingen juist de meest mobiele grondslagen in de watten. Dit gaat ten koste van de budgettaire ruimte om de onderkant van de arbeidsmarkt te ontlasten. Wanneer alle eurolanden zich gedwongen zien aan deze 'ratrace' mee te doen verdwijnt het 'concurrentievoordeel' overigens snel.

Het beleid om de kosten van arbeid te laten dalen faalt dan ook al jaren. De effectieve belastingdruk op arbeid is in de jaren '90 in de EU zelfs met 10% gestegen. In een recente publicatie stelt de Europese Commissie: "Het heffen van belasting op kapitaal is door de toegenomen economische integratie en liberalisatie van kapitaalstromen alsmaar moeilijker geworden. Belastingconcurrentie is een van de drijvende krachten achter de convergentie van de effectieve belastingtarieven in de afgelopen decennia." De convergentie van Europese belastingtarieven is dus niet het resultaat van democratische keuzes. Angst om bedrijven en kapitaal over de grens te zien vertrekken bepaalt de speelruimte.

Ook met het oog op de uitgavenkant van de overheidsfinanciën is het niet verstandig om in tijden van hoogconjunctuur de inkomstenkant uit te hollen. Voor de korte termijn pleit GroenLinks er voor om de nu bestaande budgettaire ruimte te gebruiken voor het wegwerken van de tekorten in zorg, onderwijs en internationale samenwerking. Op de middellange termijn zullen de inkomsten hard nodig zijn om de gevolgen van een conjuncturele neergang en de vergrijzing op te vangen. Dat geldt voor ons land, maar voor andere EU-landen nog sterker. Neem Italië, waar de overheidsschuld groter is dan het bruto nationaal product en waar volgens de OESO de pensioenkosten in 2030 meer dan 20% van het bnp bedragen. Toch kondigt de Italiaanse minister van Financiën een belastingverlaging aan die 'minstens even groot zal zijn als de Duitse'.

In plaats van elkaars schatkisten leeg te roven kunnen de lidstaten beter de handen ineenslaan en proberen Europese afspraken te maken over minimale tarieven en gelijksoortige grondslagen voor het belasten van bedrijfswinsten. Daarmee kunnen ze hun inkomsten beschermen en tegelijkertijd de beschikbare budgettaire ruimte gebruiken om de factor arbeid te ontlasten.

Helaas ziet het er niet naar uit dat een dergelijke Europese afspraak tot stand komt. Eurocommissaris Bolkestein, verantwoordelijk voor belastingen, zou daartoe het initiatief moeten nemen. Hij heeft echter laten weten er niets voor te voelen. Een dergelijk voorstel zou overigens weinig kans maken. Voor besluiten op belastinggebied is unanieme instemming van de EU-lidstaten vereist. Haast per definitie heeft bij belastingconcurrentie één van de lidstaten een (tijdelijk) 'concurrentievoordeel'. Deze ene lidstaat kan vervolgens de besluitvorming blokkeren.

Binnenkort doet zich een kans voor om hier verandering in aan te brengen. In december zullen de regeringsleiders van de lidstaten op een top in Nice het EU-verdrag herzien. Eén van de agendapunten is de vervanging van de unanimiteitsregel op fiscaal gebied door besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid.

De Nederlandse regering is voorstander van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming als regel. Ze maakt voor 'fundamentele' fiscale zaken echter een uitzondering vanwege de 'zwaarwegende financiële gevolgen'. Den Haag is bang om zijn soevereiniteit op fiscaal gebied kwijt te raken. In de praktijk is ons land zijn soevereiniteit bij het belasten van mobiele grondslagen al zo goed als kwijt. Dat is het onvermijdelijke gevolg van de ene Europese markt en de ene munt. Alleen via Europese samenwerking kan nu nog effectief beleid worden gevoerd. Beleid dat hard nodig is om de kosten van arbeid te verlagen en een goed gefinancierde publieke sector overeind te houden. De eerste stap daartoe is om eind dit jaar in Nice de fiscale besluitvaardigheid van de EU te versterken.

Joost Lagendijk