Discriminatie op grond van ras wordt in de Europese Unie niet getolereerd. Dat belangrijke signaal gaven de ministers van Sociale Zaken op 29 mei jl. toen zij een richtlijn aannamen die discriminatie op grond van ras en etnische afstamming bestrijdt. De nieuwe richtlijn is een flinke stap vooruit op weg naar een EU die niet alleen concurrentie bevordert, maar ook solidariteit en rechtsbescherming organiseert.

 Deze nieuwe Europese regelgeving, die nog in nationale wetten moet worden omgezet, biedt alle ingezetenen van de EU een minimum aan bescherming tegen discriminatie. Zowel EU-burgers als onderdanen van derde landen kunnen zo verhaal halen. De richtlijn is het eerste optreden van de EU op grond van het door NGO's felbevochten artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam. Dit artikel maakt Europese regelgeving mogelijk ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. De Europese Commissie heeft op basis van artikel 13 nog een tweede richtlijn voorgesteld. Deze heeft betrekking op discriminatie op grond van religie en overtuiging, leeftijd, handicap en seksuele gerichtheid. Deze ontwerp-richtlijn bestrijkt dus meer discriminatiegronden, maar is daarentegen van toepassing op een beperkter terrein: alleen arbeid en beroep. De richtlijn tegen rassendiscriminatie geldt ook voor de voorziening van goederen en diensten, onderwijs, sociale zekerheid en sociale voorzieningen.

Ondergetekende heeft als rapporteur voor het EP sterk aangedrongen op snelle behandeling van de richtlijn tegen rassendiscriminatie. Er diende maximaal gebruik te worden gemaakt van het momentum van het Portugese Raadsvoorzitterschap. De Portugese regering profileert zich, mede vanwege de maatregelen tegen Oostenrijk, graag als voorvechter van mensenrechten. Dat was een kansrijke uitgangspositie voor een richtlijn van behoorlijke kwaliteit. De tekst die de ministers hebben aangenomen is weliswaar voor verbetering vatbaar, maar stemt toch tot tevredenheid. De belangrijkste elementen uit het voorstel van de Commissie zijn overeind gebleven en de ministers hebben ook een aantal adviezen van het EP overgenomen. Het is een goede zaak dat de verschuiving van de bewijslast bij discriminatiezaken de eindstreep heeft gehaald. Dit was in het EP het meest omstreden punt uit de tekst van de Commissie. De bewijslast wordt nu zo georganiseerd dat als iemand met feiten aannemelijk kan maken dat hij of zij gediscrimineerd is (bijvoorbeeld bij een sollicitatie), het aan de aangeklaagde is om te bewijzen dat er geen sprake is van discriminatie. De Nederlandse Commissie Gelijke Behandeling past dit principe in de praktijk al toe, zonder veel problemen. Op grond van een EU-richtlijn geldt deze regel ook reeds bij rechtszaken over gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De meerderheid van de christen-democratische fractie in het EP, gesteund door de georganiseerde werkgevers, is fel tegen dit principe. Het zou werkgevers een hoop administratieve rompslomp en een stroom van valse beschuldigingen opleveren. De tegenstanders zien echter over het hoofd dat de werkgever in dit soort zaken bij uitstek degene is die over bewijsmateriaal (in de personeelsadministratie) beschikt. Bovendien mag je van een werkgever verwachten dat hij/zij zorgvuldig omgaat met informatie over sollicitaties of promoties. Wat betreft de angst voor valse beschuldigingen: de drempel voor slachtoffers om actie te ondernemen is in dit soort gevallen per definitie hoog. Bovendien moeten zij hun beschuldiging met feiten onderbouwen, wat aanzienlijk meer is dan simpelweg beweren dat er sprake is van discriminatie.

Verder is het winst dat behalve directe en indirecte discriminatie ook 'harrassment' (lastigvallen) onder de definitie van discriminatie valt. Op aandringen van het EP is ook het direct aanzetten tot discriminatie in de richtlijn opgenomen. De directeur van een onderneming die zijn personeelsfunctionaris expliciet de opdracht geeft sollicitanten met een donkere huidskleur af te wijzen, handelt dus in strijd met de wet. Er zijn ook verliespunten aan te geven. Het collectief actierecht, dat bijvoorbeeld organisaties van migranten de mogelijkheid biedt structurele gevallen van discriminatie voor de rechter te brengen, heeft het niet gehaald. Wel kan een organisatie een aanklacht indienen namens een vermeend slachtoffer.Het is belangrijk dat het niveau van bescherming en de reikwijdte van de richtlijn tegen rassendiscriminatie het uitgangspunt worden voor de regelgeving tegen discriminatie op andere gronden. Die komt in het najaar te sprake, als EP en Raad zich over de tweede ontwerp-richtlijn van de Commissie buigen. Er kleeft echter een risico aan het idee om met een enkele richtlijn de strijd aan te binden tegen ongelijke behandeling op zulke uiteenlopende gronden als religie en overtuiging, leeftijd, handicap en seksuele gerichtheid. Voor het waarborgen van gelijke behandeling is maatwerk namelijk erg belangrijk. In het geval van discriminatie van gehandicapten gaat het niet alleen om verbodsbepalingen, maar ook om instructienormen. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn spoorwegmaatschappijen te verplichten hun treinen toegankelijk te maken voor rolstoelers. En, mits goed beargumenteerd, is het voorstelbaar dat voor de ene discriminatiegrond, bijvoorbeeld leeftijd, meer uitzonderingen toelaatbaar zijn dan voor de andere. Door te proberen dit allemaal in een keer te regelen, ontstaat het risico van een tekst vol uitzonderingen en speciale bepalingen met als gevolg een per saldo lager beschermingsniveau. Het EP moet er op toezien dat de winst van de recent aangenomen richtlijn niet weer verloren gaat.

Kathalijne Buitenweg is lid van het Europees Parlement voor GroenLinks