In 1999 verliet Frits Bolkestein Den Haag om in Brussel het ambt van Europees Commissaris op te nemen. Afgelopen vrijdag was hij even terug in Den Haag voor het uitspreken van de Hofstad-lezing. Een goede gelegenheid om de Haagse Bolkestein met de Brusselse Bolkestein te vergelijken. Wat blijkt? Saulus is tot Paulus bekeerd. De euroscepticus van weleer ontpopt zich in toenemende mate tot eurofederalist. Een crypto-federalist weliswaar, die het predikaat 'federalist' verwerpt zoals hij in de jaren negentig het etiket 'euroscepticus' afwees. Bolkestein was en is politicus genoeg om te beseffen dat dergelijke etiketten gevaarlijk zijn. Dat neemt niet weg dat er, sinds zijn vertrek uit de Tweede Kamer, belangrijke verschuivingen in zijn denken zijn opgetreden, die hem inmiddels pro-Europeser maken dan zijn partijgenoten in Den Haag en de bewindslieden van Paars-II.

 Neem het belastingbeleid. De Bolkestein die zich in 1999 nog resoluut tegen Europese belastingharmonisatie keerde pleit nu onbekommerd voor 'besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheden op het terrein van belastingen'. Niet toevallig behoort het belastingbeleid tot zijn eigen portefeuille in de Europese Commissie. Bolkestein heeft ontdekt dat Europese regels onmisbaar zijn voor het tegengaan van zowel dubbele belastingheffing als belastingontduiking. En hij beseft tevens dat er weinig schot zal komen in die regelgeving zolang elke lidstaat vasthoudt aan zijn vetorecht in fiscale zaken. 'Intergouvernementele besluitvorming is een recept voor politieke verlamming', zo constateert hij terecht in zijn Hofstad-lezing. De 'communautaire methode' die hij bepleit komt erop neer dat lidstaten hun vetorecht in de Raad van Ministers opgeven en besluiten nemen bij twee-derde meerderheid. Daarmee geven de lidstaten ook een deel van hun soevereiniteit op, ten gunste van een besluitvaardig Europa.

De omslag in het denken van Bolkestein wordt nog duidelijker zichtbaar op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid. De Europese samenwerking op dit terrein zal 'hoofdzakelijk intergouvernementeel zijn, dus buiten het kader van de Europese Unie vallen', zo stelde hij in 1996 in een interview. Anno 2001 rekent Bolkestein het buitenlands en veiligheidsbeleid tot de 'kerntaken' van de EU. Hij durft zelfs de vraag op te werpen of de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands en Veiligheidsbeleid die de EU sinds 1999 kent – in de persoon van Javier Solana – 'op langere termijn niet thuishoort bij de Europese Commissie'. Dat zou betekenen dat de nationale regeringen hun exclusieve zeggenschap over het optreden van de de EU op het wereldtoneel opgeven en het Europees Parlement het recht geven om Solana te controleren. Aan deze moedige stap, die de Europese buitenlandpolitiek uit de diplomatieke achterkamertjes zou halen, is zelfs de Nederlandse regering nog niet toe. Bolkesteins partijgenoot Van Aartsen moest vorig jaar met afgrijzen toezien hoe de Tweede Kamer een GroenLinks-motie aannam die ervoor pleitte de functie van Solana bij de Commissie onder te brengen.

Tax and war, met deze kernachtige formulering definiëren de Britten de grondslagen van de nationale soevereiniteit. Wie juist op deze terreinen bevoegdheden wil overdragen aan de bovennationale instellingen van de Europese Unie – Commissie, Parlement en Hof van Justitie – bevindt zich op de weg naar een Europese federatie. De 'communautaire methode' waar Bolkestein voor pleit is dan ook een federale methode.

Tijdens de Top van Nice is de communautaire methode opgeofferd aan 'intergouvernementele koehandel', zo stelt Bolkestein terecht vast. Het dagenlange getouwtrek om stemmen en zetels, waaraan ook de Nederlandse regering haar steentje bijdroeg, heeft een serieuze bespreking gedwarsboomd van de kwestie waar het om draait: hoe kan de EU, bij een verdubbelend ledental, haar effectiviteit en legitimiteit behouden en vergroten? Zo konden de nee-zeggers, Blair voorop, gemakkelijk hun stempel zetten op het Verdrag van Nice. Daardoor dreigt de verdere ontwikkeling van de EU zich vooral langs intergouvernementele lijnen te voltrekken. Nationale ministers trekken de macht in Europa naar zich toe, ten koste van de Commissie en van gekozen volksvertegenwoordigers, zowel nationaal als Europees. Deze greep naar de macht is niet alleen ondemocratisch, maar ook ondoelmatig: de kans is groot dat de ministers, gewapend met hun veto's, elkaar en de EU in een verlammende wurggreep houden.

Is in Nice de EU op haar grenzen gestoten, zoals Bolkestein stelt? Veeleer heeft de huidige methode van verdragsherziening, de koehandel tussen regeringsleiders, zich definitief als ongeschikt bewezen. Het is merkwaardig dat Bolkestein uit zijn kritiek op deze koehandel geen konsekwenties trekt. Na het echec van Nice klinkt in heel Europa de roep om een andere aanpak van de volgende verdragsherziening, in 2004. Tal van politici - zelfs regeringsleiders die getraumatiseerd zijn teruggekeerd uit Nice - spreken zich uit voor het bijeenroepen van een Conventie: nationale en Europese parlementariërs zouden het volgende EU-verdrag moeten schrijven. Volksvertegenwoordigers zijn minder gebonden aan moeizame binnenlandse compromissen dan diplomaten en regeringsleiders. Zij kunnen het ambitieniveau opkrikken. In veler ogen moet het volgende verdrag een Europese grondwet worden, waarin eindelijk eens de bevoegdheden en besluitvormingsprocedures van de Europese instellingen op begrijpelijke wijze worden vastgelegd.

Bolkestein vreest wellicht dat zo'n grondwetgevende vergadering zich verliest

ín discussies over het 'einddoel' van de Europese samenwerking. Hij wijst zo'n einddoel af en bepleit stapsgewijze integratie. Daarmee schept hij een valse tegenstelling. Ook bij integratie in stappen is de vraag: in welke richting?

De noodzaak van een kwalitatieve sprong voorwaarts bestaat wel degelijk. Een afbakening van de taken van de EU – en dat zijn er ook volgens Bolkestein heel wat – is alleen zinvol als tegelijkertijd de Europese instellingen zodanig hervormd worden dat zij deze taken op besluitvaardige en democratische wijze kunnen uitvoeren. Daar schort het nu aan. De lidstaten geven 'Brussel' wel doelstellingen maar geen instrumenten. De verdienste van de 'vergezichten' die Joschka Fischer en anderen geschetst hebben, is dat zij uit de uitdagingen waar de EU voor staat ook de institutionele gevolgen durven trekken: een Europese regering, een volledig bevoegd parlement, een grondwet met rechten voor de burgers. Dit drukt ons met de neus op de feiten. Alleen al de toespraak van Fischer heeft voor meer publiek debat gezorgd dan het hele circus in Nice.

Thema's als grondrechten en scheiding van machten ontbreken in de lezing van Bolkestein. Dat komt omdat hij legitimiteit reduceert tot effectiviteit. Maar een besluitvaardig Europa mag alleen op steun van haar burgers hopen, als die burgers ook rechten krijgen en een stem in de besluitvorming. Juist als lid van de Commissie zou Bolkestein moeten beseffen dat democratische legitimatie van de Europese instellingen medebepalend is voor hun slagvaardigheid. Zou Chirac Prodi hebben durven wegzetten als een onbenullig ambtenaartje, zoals hij in Nice deed, als de Commissievoorzitter direct gekozen was door de Europese burgers?

Het valt wel te begrijpen dat Bolkestein zich niet uitspreekt over een grondwetgevende vergadering, en zich tegen een gekozen Commissievoorzitter keert. Anders zou hij zich blootgeven als federalist. Nu heeft hij echter de kans gemist om opnieuw, net als in de jaren negentig, een forse impuls te geven aan het Europa-debat in Nederland.

Joost Lagendijk is lid van het Europees Parlement voor GroenLink