Sinds 11 september is de strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie in een stroomversnelling geraakt. Begin december al willen de regeringen van de EU-landen gezamenlijke anti-terrorismewetgeving aannemen. De voorstellen, waaronder de invoering van een Europees arrestatiebevel, grijpen diep in in de rechtsstelsels en rechtstradities van de lidstaten. Formeel zijn deze soeverein bij de besluitvorming: omdat unanimiteit vereist is in de Raad van Ministers, kan elke lidstaat over elk voorstel zijn veto uitspreken. In de praktijk werkt het echter anders. Als zich een meerderheid aftekent, hebben vooral de kleine lidstaten de neiging om onder druk toe te geven. Ook Nederland wil liever niet te vaak dwarsliggen.

Hoewel wij het gevoel van urgentie bij de aanpak van terrorisme begrijpen, zijn er goede redenen om weerstand te bieden tegen de EU-voorstellen, vanwege de inhoud en vanwege de methode van besluitvorming. Beide zijn symptomatisch voor een trend in de Europese justitie- en politiesamenwerking.

In de eerste plaats baart het eenzijdig repressieve karakter van de recente voorstellen zorgen. De weg hiervoor hebben de EU-regeringsleiders in 1999 geëffend, toen zij het principe van wederzijdse erkenning tot hoeksteen van de justitiële samenwerking verklaarden. Sindsdien ijveren de lidstaten ervoor om, uitgaande van volledig vertrouwen in elkaars rechtsstelsels, zonder meer elkaars strafrechtelijke beslissingen uit te gaan voeren. Dat kunnen definitieve vonnissen zijn, maar ook dwangbevelen zoals arrestatie-, huiszoekings- en tapbevelen. Het voorstel voor een Europees arrestatie- en uitleveringsbevel is een voorbeeld van deze wederzijdse erkenning.
Op dit moment toetsen lidstaten de uitleveringsverzoeken van een andere lidstaat nog. Zij gaan dan na of het opsporingsonderzoek dat aan het uitleveringsverzoek vooraf ging, volgens de regels is verlopen en of het om een feit gaat dat ook in Nederland strafbaar is (dubbele strafbaarheid). Daarnaast vergewissen zij zich ervan dat de verdachte bij uitlevering op een eerlijk proces kan rekenen.
Bij wederzijdse erkenning vervallen deze toetsen. Dat maakt ontegenzeglijk een snellere en efficiëntere samenwerking tussen politie en justitie van de lidstaten mogelijk. Het betekent echter ook acceptatie van het strafonderzoek en het strafproces in de andere EU-landen. Wij vinden het daarvoor nog te vroeg.
De regels voor de strafprocedure, die regelen onder welke voorwaarden politie en justitie inbreuk mogen maken op de rechten van burgers, verschillen van lidstaat tot lidstaat. Elk EU-land kent zijn eigen voorwaarden voor bijvoorbeeld aftappen, in hechtenis nemen en het uitvoeren van DNA-tests. Als politie en justitie in de Europese Unie steeds meer ruimte krijgen, dan moet daar naar onze mening tegenover staan dat alle burgers in alle lidstaten eenzelfde bescherming moeten genieten tegen inbreuken op hun rechten. Met andere woorden: bij opsporing en vervolging op Europese schaal, horen waarborgen op Europees niveau. Daarom moeten in elke EU-lidstaat dezelfde minimumregels gaan gelden voor bijvoorbeeld het afluisteren van de telefoon, het meewerken aan DNA-onderzoek, rechtsbijstand en het vrijkomen op borgtocht. Die regels moeten duidelijk zijn en toegankelijk voor burgers. Deze moeten erop kunnen rekenen dat ze worden nageleefd, waar dan ook in de EU.
Aan dergelijke minimumregels moeten niet alleen nationale politie- en justitie-autoriteiten zich houden, maar ook Europol, de Europese politie-informatiedienst. De controle op de naleving ervan dient toe te vallen aan de nationale strafrechters en aan het Europees Hof van Justitie. Dat vergt dat er een einde komt aan de immuniteit van Europol-ambtenaren. Die verhindert namelijk dat zij als getuigen in een rechtszaak in een lidstaat verschijnen. Verder is het van groot belang dat de lidstaten afspreken dat ook nationale politie-ambtenaren op verzoek van een rechter in een andere lidstaat als getuigen zullen verschijnen.
In ons pleidooi voor Europese minimumnormen staan wij niet alleen. Ook de Europese Commissie vindt dat Europese opsporing en vervolging gepaard moeten gaan met het waarborgen van de burgerrechten. Zij werkt aan een voorstel voor minimumnormen voor de strafprocedure. Voor dergelijke initiatieven lopen de lidstaten helaas minder warm dan voor repressieve voorstellen. Terwijl nationale rechtswaarborgen aan betekenis inboeten, laat hun Europese pendant op zich wachten.

De parlementaire controle dreigt al evenzeer zoek te raken bij de verhuizing van het strafrecht van de nationale hoofdsteden naar Brussel. Dat is ons tweede bezwaar. Het Nederlandse parlement is het enige nationale parlement dat een instemmingsrecht heeft bedongen voor de steun van de regering aan Europese besluiten over justitie en politie. Maar ook de volksvertegenwoordigers in Den Haag zien hun rol uitgehold doordat de formele soevereiniteit van Nederland steeds meer schijn-soevereiniteit wordt. Toen het voorstel voor het Europees arrestatiebevel net op tafel lag, protesteerde Nederland luidkeels. Minister Korthals van Justitie stelde zich in Brussel op het standpunt dat het afschaffen van de dubbele strafbaarheid (alleen uitlevering voor feiten die in beide betrokken lidstaten strafbaar zijn) onaanvaardbaar was, tenzij het arrestatiebevel alleen voor terrorisme zou gelden. En niet, zoals het voorstel luidt, voor vrijwel alle strafbare feiten. In het gezelschap van zijn collega-regeringsleiders, op de Top van Gent, durfde premier Kok echter zijn poot niet stijf te houden.
Zo worden we meegezogen in een proces waarbij de besluitvorming zich verplaatst van openbare parlementszittingen naar geheim Europese ministersberaad. Het Europees Parlement mag slechts vrijblijvend advies geven. De bevoegdheden van nationale volksvertegenwoordigers komen dus niet terecht bij Europese volksvertegenwoordigers, maar bij de Raad van Ministers. Het feit dat het hier gaat om voor de lidstaten bindende wetgeving, zoals het vaststellen van definities van strafbare feiten (recentelijk voor mensenhandel, maar binnenkort ook voor terrorisme en kinderpornografie) en normen voor de bijbehorende strafmaat, maakt de uitholling van democratische controle bijzonder schrijnend.

Nederland profileert zich graag als de kampioen van de rechtsstaat in Europa. Daarom wordt het hoog tijd om te stoppen met jaknikken en zelf met initiatieven te komen. Op korte termijn dient de regering de noodzaak van minimumnormen voor de strafprocedure op de agenda van de Raad te zetten. Met dergelijke normen is het verantwoord om bepaalde vormen van zware criminaliteit in de EU met prioriteit te vervolgen, en om de definities van deze misdaden en de sancties die erop staan dichter bij elkaar te brengen.
Daarnaast dient Nederland zich, in het kader van het debat over een Europese grondwet, sterk te gaan maken voor de institutionele vormgeving van een Europees strafrechtstelsel dat beantwoordt aan de eisen van democratie en rechtsstaat. Dit betekent dat de regering, in navolging van oud-minister Sorgdrager, moet pleiten voor de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie, dat verantwoordelijk is voor de vervolging van misdrijven in de gehele EU. Niet van alle misdrijven, maar van zogeheten eurocrimes: misdrijven die zwaar en grensoverschrijdend zijn en bedreigend voor een EU-belang. Het Europese OM kan de hoeder zijn van de Europese minimumregels voor de strafprocedure en van Europol, dat samen met nationale politiediensten de opsporing voor zijn rekening neemt. Vanzelfsprekend dient ook het Europees OM zelf gecontroleerd te worden. De politieke controle komt toe aan de Europese Commissie, die daarover verantwoording aflegt aan de Raad van Ministers én het Europees Parlement. De juridische controle valt toe aan de nationale strafrechters, die recht spreken in individuele zaken. Zij moeten daarbij nationale politie-ambtenaren en Europol-agenten als getuigen kunnen oproepen. Daarnaast dient het Europees Hof van Justitie de eenheid van het Europese straf(proces)recht, zoals toegepast door nationale strafrechters, te bewaken.

GroenLinks schuwt een stevige Europese aanpak van zware georganiseerde misdaad, inclusief terrorisme, geenszins. Wij vinden waarborgen voor een fatsoenlijke behandeling van burgers echter noodzakelijk. Zoals in Nederland de rechtsstaat haar geloofwaardigheid ontleent aan de democratische en juridische checks and balances, zo moet een duurzaam Europees strafrechtsstelsel aan dezelfde vereisten voldoen. Een Europese rechtsstaat dient meer te zijn dan een instrument van repressie.

Kathalijne Buitenweg en Femke Halsema
Europarlementariër resp. Tweede-Kamerlid voor GroenLinks

Links
- Publicatie: Montesquieu in de Europese Unie