Het Constitutionele Hof van Turkije buigt zich dezer dagen over de zaak tegen de Koerdische Democratische Volkspartij (Hadep). Volgens de aanklacht vormt Hadep een bedreiging voor de Turkse staat. Gezien de eerdere vonnissen tegen politieke partijen, zoals het islamitische Fazilet, loopt ook Hadep de kans te worden verboden. GroenLinks-europarlementariër Joost Lagendijk waarschuwt dat een verbod Turkije verder verwijdert van EU-lidmaatschap.

 

Het Hof behandelt de vraag of Hadep zich schuldig maakt aan separatisme. De openbare aanklager beschouwt Hadep als een verlengstuk van de PKK, die in Turkije nog steeds voor een terroristische afscheidingsbeweging doorgaat. Basis van de aanklacht is artikel 68 van de grondwet, dat partijen verbiedt deel te nemen aan activiteiten die de integriteit van de staat in gevaar brengen.

De uitkomst van het proces zal uitwijzen of de constitutionele hervormingen van de afgelopen maanden daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de democratisering van Turkije. Vooral Koerdische en islamitische partijen zijn in het verleden stelselmatig uit het democratische proces geweerd. Maar juist de zorg over het onafhankelijkheidsstreven onder de Koerden zou voor het Turkse regime een reden moeten zijn een gematigde Koerdische partij als Hadep te blijven betrekken in de politieke dialoog. Een verbod zou de separatistische en extremistische krachten onder de Koerden alleen maar versterken.

Hoewel de aanhang van beide partijen overlappingen kent, heeft Hadep de terreuraanslagen die de PKK tot drie jaar geleden pleegde altijd afgewezen. De partij ontstond in 1994 als opvolger van de eveneens verboden DEP. Sindsdien is Hadep uitgegroeid tot de politieke stem van de Koerdische bevolking. In Zuidoost-Turkije, waar de meeste Koerden leven, weet de partij 85 procent van de kiezers achter zich. Veel steden hebben een Hadep-burgermeester, waaronder Diyarbakir, de niet-officiële hoofdstad van Turks Koerdistan.

De partij maakt zich vooral sterk voor de burgerrechten van de Koerden in Turkije. De strijd spitst zich toe op het gebruik van de Koerdische taal. Dankzij de druk van de Europese Unie is het gebruik van andere talen dan Turks sinds de laatste grondwetswijzigingen niet meer verboden. Het toestaan van Koerdisch in TV- en radioprogramma´s lijkt langzamerhand bespreekbaar te worden. Er rust echter nog steeds een groot taboe op onderwijs in de Koerdische taal. Sinds december zijn tientallen studenten opgepakt of van de universiteit verwijderd om het simpele feit dat zij een petitie hebben ondertekend die om Koerdische taallessen vraagt. Diverse verdragen van de Verenigde Naties verplichten Turkije de sociale en politieke rechten van minderheden te waarborgen. De Turkse grondwet definieert Koerden echter niet als minderheid, maar als Turken. Koerden kunnen dan ook geen aanspraak maken op speciale rechten.

De angst voor culturele diversiteit heeft diepe historische wortels. Bij haar stichting in 1923, door Kemal Atatürk en een handvol westers-georiënteerde militairen, is de Turkse republiek opgelegd aan de boerenbevolking. Met een modernisering naar westers model hoopte de elite een krachtige Turkse staat te creëren die, anders dan het Ottomaanse rijk, geen speelbal zou worden van de Europese mogendheden. De grondleggers van deze staat voelden zich geroepen het land uit zijn achterstandspositie te bevrijden en het volk de weg te wijzen. De kemalisten geloofden niet in de mondigheid van de massa. Democratie zou alleen maar leiden tot een terugval in de traditionele boerenmaatschappij, in religieus fanatisme en in etnische verdeeldheid.

De kemalistische ideologie is nog altijd richtsnoer voor veel Turkse politici. Omdat zij Turkije zien als Europees land, achten zij het noodzakelijk elementen die herinneren aan het islamitische, Ottomaanse verleden te weren van het politieke toneel. In de ogen van de Kemalisten betekent dit het indammen van de politieke invloed van de islam en het wegredeneren van etnische verschillen door een uniforme definitie van de Turkse identiteit. Het streven van de Koerden naar meer autonomie en het succes van islamitische partijen zien zij dan ook als de twee grote bedreigingen voor het voortbestaan van de Turkse staat.

De Europese Unie heeft een geheel andere opvatting over de stappen die nodig zijn om Turkije dichter bij het Westen te brengen. Niet de islam of de Koerdische cultuur, maar juist het rigide en achterhaalde ideaal van de moderne, etnisch homogene natiestaat is het voornaamste obstakel voor de Turkse toetreding tot de EU. Het proces tegen Hadep is exemplarisch voor de keuze waar Turkije voor staat. Óf het land kiest voor pluralisme, het democratisch proces en vrijheid van meningsuiting, óf het blijft deze principes ondergeschikt maken aan een dogmatische opvatting van staatsveiligheid. Partijen die met vreedzame, democratische middelen oplossingen proberen aan te dragen voor de problemen van de Koerden moeten hun plaats krijgen binnen het politieke systeem. De Turkse elite moet de moed opbrengen om zijn bevolking alle democratische rechten te geven. Dan lost het Koerdische vraagstuk zich uiteindelijk vanzelf op.

Joost Lagendijk (GroenLinks) is voorzitter van de Turkije-delegatie van het Europees Parlement