Onlangs heeft de Europese Commissie haar jaarlijkse voortgangsrapportage over de uitbreiding van de Europese Unie gepubliceerd. De Commissie prijst de meeste kandidaat-lidstaten voor hun hervormingsinspanningen. De tien Midden- en Oost-Europese kandidaten hebben de afgelopen tien jaar de dubbele omslag gemaakt van een communistisch stelsel met een planeconomie naar een democratische staatsvorm met een markteconomie. Een pijnlijke transformatie, zo constateert de Commissie: 'De maatschappij in Midden- en Oost-Europa is onder een enorme druk gezet. De spanning als gevolg daarvan kan niet worden genegeerd.' Want de steun van de bevolking voor toetreding tot de Unie kalft af.

Trouw , 30 november 2000,
Theo Bouwman en Joost Lagendijk

De Commissie
stelt dat de kandidaat-landen licht willen zien aan het eind van de
tunnel. Een concreet tijdpad voor de toetreding zou het publieke
draagvlak voor de EU-aansluiting zeker ten goede komen. Maar het is
twijfelachtig of dat voldoende is. De EU dient ook haar blinde vlek
voor de de sociale crisis in de kandidaat-lidstaten kwijt te raken.

Het inkomen van
veel inwoners van Midden- en Oost-Europa is nog steeds lager dan vóór
de omwenteling. De ongelijkheid is toegenomen. Nog dagelijks verliezen
mensen hun baan vanwege de economische hervormingen. Velen zagen met
het IJzeren Gordijn ook hun pensioen ineenstorten. Ouderen moeten
daarom vaak doorwerken zolang hun gezondheid dat toelaat. Daarna kunnen
ze slechts hopen dat familie of buren een helpende hand toesteken. Het
is schokkend dat deze sociale ellende nauwelijks een thema is in de
toetredingsbesprekingen met de kandidaat-lidstaten. Hier wreekt zich
het gemis van een sociaal Europa. Want centraal in de onderhandelingen
tussen de EU en de kandidaat-lidstaten staat het overnemen van de
EU-wetgeving. En er zijn nu eenmaal weinig harde Europese afspraken
over armoedebestrijding en sociale zekerheid.

Veel Midden- en
Oost-Europeanen hebben nog hoop dat EU-lidmaatschap welvaart zal
brengen. Maar van deelname aan de interne markt mogen geen wonderen
worden verwacht. De economische integratie is al goeddeels een feit, nu
veel handelsbarrières zijn geslecht. Vooralsnog profiteert vooral de EU
daarvan. Het exportoverschot naar Midden- en Oost-Europa levert
tienduizenden banen op in de huidige lidstaten.

Het gemiddelde
inkomen in kandidaat-lidstaten bedraagt in koopkrachttermen slechts 40%
van dat van de EU. Het kan wel 30 jaar duren voor deze inkomenskloof
gehalveerd is, zo leert de ervaring met de toetreding van Griekenland,
Spanje en Portugal in de jaren tachtig. Bovendien heeft in de Europese
minsterraden een mentaliteitsomslag plaatsgevonden. Ministers van
Financiën met de hand op de knip domineren tegenwoordig de Europese
besluitvorming. Regeringsleiders die onder verwijzing naar de bloedige
geschiedenis van het continent steun werven voor de verbreiding van
vrede en stabiliteit zijn zeldzaam geworden

De oostelijke
toetredingskandidaten hoeven daarom niet te rekenen op de steun die de
zuidelijke toetreders nog immer ruimschoots ontvangen. In de periode
1994-99 was voor Spanje alleen al 43 miljard euro gereserveerd. In
dezelfde periode kreeg heel Midden- en Oost-Europa, met driemaal zoveel
inwoners, 7 miljard. De zuidelijke lidstaten hebben de steun kunnen
afdwingen als compensatie voor de negatieve gevolgen van de invoering
van de interne markt en de muntunie. Voor de oostelijke kandidaten zijn
de markt en de munt een voldongen feit. Zij worden geconfronteerd met
een Unie die hogere eisen stelt. Moesten Spanje en Portugal in 1986 nog
30.000 pagina´s EU-wetgeving overnemen, nu zijn het er al 70.000.
Alleen al het overnemen van de milieuwetgeving kost de
kandidaat-lidstaten naar schatting 120 miljard euro. Daar staat slechts
een half miljard per jaar aan EU-milieusteun tegenover.

Het probleem is,
zo stelde EU-uitbreidingscommissaris Verheugen onlangs, dat voor de EU
de grootste voordelen van de uitbreiding al zijn verwezenlijkt: 'We
hebben politieke stabiliteit in Midden- en Oost-Europa. De economische
integratie is al zeer ver gevorderd.' De huidige lidstaten zien de
noodzaak van grotere inspanningen niet in. Deze zelfgenoegzame houding
getuigt van weinig begrip voor de maatschappelijke dynamiek in de
voormalige Oostbloklanden. In lang niet alle kandidaat-lidstaten zijn
democratie en markteconomie stevig verankerd. Europa speelt met vuur
als ze ervan uitgaat dat de publieke opinie zich niet van de EU kan
afkeren. Het enthousiasme is tanende. In Roemenië is afgelopen zondag
de hervormingsgezinde regeringscoalitie weggestemd ten faveure van de
oude garde en extreem-rechts.

Meer
duidelijkheid en meer snelheid in het uitbreidingsproces is niet
voldoende. De EU moet investeren in het sociale karakter van de
uitbreiding. 'Europa' moet op de korte termijn ook daadwerkelijk iets
opleveren voor de slachtoffers van het hervormingsproces. De EU kan
veel meer doen om de kandidaat-lidstaten te ondersteunen bij het
opzetten van effectieve, degelijk gefinancierde instituties voor
armoedebestrijding, sociale zekerheid en gezondheidszorg. Een goed
sociaal vangnet, zo onderstreepte onlangs de Oost-Europabank, is niet
alleen een kostenpost, maar vergemakkelijkt ook het doorvoeren van
economische hervormingen. Individuen durven dan meer risico´s te nemen,
het sluiten van een onrendabele of vervuilende fabriek heeft minder
desastreuze sociale gevolgen.

De financiering
van een socialer toetredingsproces is niet vanzelfsprekend. De huidige
meerjarenbegroting van de EU, in 1999 vastgesteld in Berlijn, loopt tot
2006. Er blijkt overduidelijk uit waar de lidstaten de prioriteit
leggen: bij zichzelf. Premier Kok keerde tevreden terug uit Berlijn met
een forse contributiekorting. Voor de 'ontwikkelingshulp binnen de
Unie' (plattelandsontwikkeling, structuur- en cohesiefondsen) is tot
2006 ruim 240 miljard euro uitgetrokken. De kandidaat-landen tezamen
mogen rekenen op 22 miljard vóór toetreding, plus 45 miljard na
toetreding.

Moet de sociale
ellende in Midden- en Oost-Europa zich eerst in politieke crises
vertalen, alvorens de EU-landen bereid zijn om deze financiële
wanverhouding te wijzigen? Het zuiden van de EU wil zijn hulp niet
kwijt, het noorden wil niet meer bijdragen, veel regeringen schrikken
terug voor noodzakelijke hervorming van het landbouwbeleid. Toch kunnen
de lidstaten over enkele maanden, wanneer de discussie over de
begroting voor 2002 begint, al extra geld vrijmaken voor de
kandidaat-lidstaten. Nu de uitbreiding vrijwel zeker niet voor 2004 zal
plaatsvinden, is het logisch om de post-toetredingssteun die voor 2002
en 2003 was voorzien (netto ruim 10 miljard euro), als
pre-toetredingssteun te benutten. Zo niet, dan houden de lidstaten het
geld in kas. Ze zouden daarmee profiteren van de vertraging in het
uitbreidingsproces waarvoor ze zelf verantwoordelijkheid dragen. Dat
zet een ongewenste premie op zelfgenoegzaamheid.

Theo Bouwman en Joost Lagendijk zijn lid van het Europees Parlement voor GroenLinks