Joost Lagendijk bereidde als rapporteur de besluitvorming van het EP voor, voor een verordening die het werk van het Bureau voor Wederopbouw op de Balkan moet verbeteren. Nu nog het geld dat nodig is om het echt goed te laten werken.

Volledige tekst van de bijdrage van Joost Lagendijk (Verts/ALE), rapporteur van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid dd. 14 november 2000.

Tekst van het Parlementsbesluit.

Voorzitter, commissaris, het heeft even geduurd voordat de Commissie met een eindvoorstel kwam voor de hulpverlening op de westelijke Balkan. Er was zoals bekend in mei al een voorstel, maar wij hebben tot september moeten wachten totdat er een definitief voorstel lag. Dat had alles te maken met de discussie die in de Commissie gevoerd is over een andere manier voor het verlenen van buitenlandse hulp. Met andere woorden, het voorstel dat er nu ligt, weerspiegelt die discussie en is ook volgens mij een eerste voorbeeld van hoe het in de toekomst zou moeten. Dat betekent ook dat het het wachten waard was op het nieuwe voorstel van de Commissie, omdat dat voorstel zowel voor wat betreft de algehele verordening inzake de Balkan als het voorstel voor het agentschap in Kosovo helder en duidelijk aangeeft hoe de Europese Commissie in de toekomst denkt haar hulp te verlenen. Misschien om het een beetje statig te zeggen, is het ook wel een soort nieuw begin van die hulpverlening gebaseerd op de buitengewoon slechte ervaringen in Bosnië, maar ook gebaseerd op de goede ervaringen in Kosovo. Er ligt nu een verordening die in mijn ogen, de Europese Unie

in staat stelt om op een efficiënte manier en op tijd hulp te verlenen, en EU-gelden op een goede manier te besteden in de landen van de westelijke Balkan. Hierbij, en dat is zeer belangrijk, - ik kom daar straks nog op terug - is een goede balans gevonden tussen de verantwoordelijkheid van de Commissie enerzijds en de noodzaak om de lidstaten er op een of andere manier bij te betrekken anderzijds. Een balans die in mijn opinie en ik denk ook in de visie van de Commissie in het verleden wel eens zoek was, waarbij de lidstaten veel en veel te veel probeerden een vinger in de pap te krijgen van de hulpverlening. De voorstellen die er nu liggen, daar zit die balans veel beter in. Natuurlijk, en dan kom ik op de verslagen van mijzelf en van de heer Westendorp, zijn er verbeteringen mogelijk. Iedereen die de voorgestelde verslagen ziet en leest, zal zien dat er een aantal verbeteringen op onderdelen worden voorgesteld. Bijvoorbeeld expliciete aandacht voor de opbouw van de civiele samenleving, expliciete aandacht voor de steun aan media, expliciete aandacht voor de belangrijke rol van het onderwijs. Ik was toevallig vorige week op een conferentie in Zagreb en dan blijkt eens te meer hoe belangrijk het is dat toekomstige generaties van, zal ik maar zeggen, kleine Balkanbewoners niet opgevoed worden met de oude, stereotiepe en vijandbeelden en dat er ook op dat terrein een vernieuwing plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat in deze verordening wordt vastgelegd dat de Europese Commissie ook in de toekomst, zoals nu, voor dat soort projecten geld geeft. Ik wil er echter twee politieke hoofdlijnen uit halen.

De eerste betreft - en het spijt me dat ik de commissaris daar weer lastig mee moet vallen - de financiën. Om het maar heel scherp te zeggen, als wij vandaag en morgen erin slagen om een goed advies te geven over deze verordening, dan hebben we één deel van ons werk gedaan, ik zou het noemen de eerste helft. Dan staat op papier hoe het in de toekomst zou moeten. Als wij daaraan in december echter niet de middelen toevoegen om die verordening uit te voeren, dan zijn we vandaag

bezig met een debat over een lege huls. Dat is geen verwijt aan de Commissie. De Commissie heeft kunnen zien dat ik expliciet ertoe oproep om de inschatting van de kosten die de Commissie gemaakt heeft, de befaamde 5,5 miljard euro voor de komende zeven jaar, expliciet op te nemen in deze verordening omdat we anders, om het maar scherp te zeggen, hypocriet bezig zijn. We kunnen hier niet in het Parlement een verordening vaststellen wetende dat de middelen die ervoor nodig zijn om die uit te voeren er niet zullen zijn. Vandaar dat dit deel één is in de slag voor een goede hulpverlening op de

Balkan. Deel twee komt in december als onze collega's van de Begrotingscommissie, maar uiteindelijk het hele Parlement zal moeten kiezen voor een deugdelijke financiële onderbouwing van deze verordening. In die zin is het jammer dat de heer Moscovici op dit moment niet hier is, want ik zie met name een verantwoording op dat punt liggen voor de Raad, voor de lidstaten die bereid moeten zijn te erkennen dat wat zij willen en wij willen met deze verordening geld kost en dat dat geld gevonden zou moeten worden in de begroting van de Europese Unie.

Het tweede punt, het algemene punt over de hulpverlening, is de balans die er gevonden zou moeten worden - vandaar een amendement op dat punt - tussen aan de ene kant de behoefte aan zichtbaarheid van de Europese Unie op de Balkan en aan de andere kant de noodzaak om ook kleinere projecten te ondersteunen. Het is nu eenmaal zo - en iedereen die op de Balkan geweest is, kan dat bevestigen - dat de Verenigde Staten er buitengewoon goed in zijn de indruk te wekken dat zij met

veel minder geld in staat zijn veel meer te doen. Dat de Europese Unie in feite veel meer geld besteedt maar veel minder zichtbaar is, heeft bij veel mensen tot de conclusie geleid dat het nodig is om op de Balkan veel zichtbaarder aanwezig te zijn. Met die inschatting ben ik het eens. Dat betekent bijna automatisch dat er veel geld zal gaan naar de grote projecten,

naar de wegen, naar de bruggen, naar de projecten waarop je een Europese vlag neer kunt zetten. Nogmaals, dat is nodig om die zichtbaarheid te vergroten. Maar, dat is mijn waarschuwing, het mag er niet toe leiden dat bij die prioriteitstelling allerlei kleinere projecten die wij tot nu toe ook gesteund hebben, het slachtoffer zouden worden. Vandaar mijn oproep om binnen deze verordening een goede balans te vinden tussen zichtbaarheid, dat wil zeggen grote projecten, aan de ene kant

en aan de andere kant blijvende aandacht voor democratieprojecten, voor projecten die te maken hebben met veiligheid, projecten die vaak niet zo zichtbaar zijn, maar die des te noodzakelijker zijn om stabiliteit op de Balkan te garanderen.

Dan het agentschap in Kosovo. In een positieve bui denk ik wel eens en hoop ik wel eens dat het agentschap zoals het tot nu toe gefunctioneerd heeft en op de manier waarop het in de toekomst zou functioneren een voorbeeld zou moeten zijn van hoe het wel zou moeten met de hulpverlening op de Balkan, maar ook in andere delen van de wereld. Mijn ervaringen na verschillende bezoeken aan het agentschap zijn zo positief, omdat daar in mijn ogen met alle, nogmaals met alle fouten

die daar ook gemaakt worden wel duidelijk op een nieuwe, goede manier hulp wordt verleend. Als we het dan hebben over versterking van de effectiviteit, het algemene doel van deze verordening, als we dan dat betrekken op het agentschap in Kosovo dan kan versterking van de effectiviteit niets anders betekenen dan het terugdringen van de rol van de lidstaten.

Heel concreet, het terugdringen van de raad van bestuur die verbonden is aan het agentschap. Er is in het verleden ook door ons veel kritiek geuit op de manier waarop de Europese Commissie hulp verleent. Dat is vaak te bureaucratisch. Het gaat vaak via te ingewikkelde procedures, maar we moeten onze ogen niet sluiten en ook niet willen sluiten, en ik hoop dat de lidstaten dat ook niet doen, voor de rol die zij daarin gespeeld hebben. Veel te vaak hebben de lidstaten geprobeerd een

vinger in de pap te krijgen bij het verlenen van hulp. Veel te vaak heeft dat geleid tot vertraging, tot inefficiëntie en tot het behartigen van nationale belangen. Wat mij betreft, en dat is een van de centrale boodschappen in mijn verslag over het agentschap, zullen de lidstaten in de toekomst minder vaak en minder lang hun vinger in de pap steken omdat bewezen is dat de hulpverlening hierdoor wordt vertraagd.

Tenslotte, Voorzitter en commissaris, een laatste punt. Er bestaat bij een aantal van mijn collega's de neiging om de werkzaamheden van het agentschap nog verder uit te willen breiden dan tot nu toe al besloten is. Het agentschap zit nu in Kosovo en de Raad heeft besloten, wat mij betreft terecht, om dat uit te breiden naar Servië en Montenegro. Ik denk dat we op dat moment ook zullen moeten stoppen, omdat uit het werk dat het agentschap nu doet, fysieke wederopbouw, een les geleerd kan worden om hetzelfde op een goede manier te doen in Servië en Montenegro. Hulpverlening op de Balkan in

het kader van CARDS in landen als Kroatië, Albanië en Macedonië vergt andere bijzonderheden, vergt andere capaciteiten. Ik zou dan ook willen zeggen, laat het agentschap doen waar het goed in is en dat is fysieke wederopbouw. Het zal heel moeilijk zijn om dat op eenzelfde goede manier te doen in Servië. Laten we ons daartoe beperken en ons niet vervluchtigen in het uitbreiden van de capaciteiten van het agentschap buiten de grenzen van het voormalige Joegoslavië.