De Koerdische partij HADEP is door het Constitutionele Hof van Turkije aangeklaagd wegens separatisme. Dit kan leiden tot een verbod van de partij. GroenLinks europarlementariër Joost Lagendijk, die voorzitter is van de Turkije delegatie, vindt de aanklacht ‘een slechte zaak’.

Het Europees Parlement is bezorgd over de democratische rechten in kandidaat-lidstaat Turkije, zo bleek vorige week in het debat naar aanleiding van de aanklacht tegen HADEP. De partij wordt door de Turkse autoriteiten beschouwd als een verlengstuk van de PKK die in Turkije nog steeds voor een terroristische afscheidingsbeweging doorgaat.

Lagendijk wil de problematiek rond HADEP breder trekken. “Of het land kiest voor pluralisme, voor democratie, voor vrijheid van meningsuiting, of deze Europese basisprincipes blijven ondergeschikt aan een dogmatische opvatting van staatsveiligheid.” Lagendijk denkt dat het proces duidelijk zal maken welke plek politieke, culturele en religieuze minderheden in het politieke systeem van Turkije krijgen.

Hier de integrale bijdrage van Lagendijk tijdens het debat op 27 februari 2002 in het Europees Parlement:

Voorzitter, commissaris, Raadsvoorzitter, over de aanleiding tot deze discussie kan ik kort zijn: de aanklacht wegens separatisme tegen HADEP is een slechte zaak, bovenal onterecht.

HADEP is een democratische partij die op geweldloze wijze probeert en geprobeerd heeft in het verleden de zaak van de Koerden te verdedigen. Het is dan ook terecht dat de Raad, de Commissie en ook het Parlement onomwonden hun afkeuring over deze aanklacht duidelijk maken. Ik kan dan ook alleen maar hopen dat het besluit om deze zaak aanstaande vrijdag nog eens aan de huidige grondwet en de voorgenomen grondwetswijzigingen te toetsen en dus niet volle kracht door te stomen richting verbod, een onderdeel vormt van een wat meer algehele koerswijziging in de centrale kwestie waar het volgens mij hier om gaat, namelijk de vraag hoe politieke, culturele en religieuze minderheden in Turkije een plaats moet worden gegeven in het politieke systeem.

Het gaat om fundamentele mensenrechten: het recht om je eigen taal te spreken, het recht om die taal in de media te gebruiken en het recht om die taal onderwezen te krijgen. Maar vooral gaat het om de noodzaak van cruciale politieke hervormingen. In die zin is het proces tegen HADEP exemplarisch voor de keuze waar Turkije voor staat: of het land kiest voor pluralisme, voor democratie, voor vrijheid van meningsuiting, of deze Europese basisprincipes blijven ondergeschikt aan een dogmatische opvatting van staatsveiligheid.

Er mag echter geen misverstand over bestaan dat deze kritiek op Turkije en deze steun voor de HADEP zijn gebaseerd op één cruciale vooronderstelling, namelijk dat het een goede zaak is dat Turkije kandidaat-lidstaat is van de Europese Unie en dat de Europese Unie alles moet doen om het Turkije mogelijk te maken dat lidmaatschap te verwerven. Mijn steun voor HADEP en mijn kritiek op de Turkse overheid en autoriteiten hebben dan ook niet tot doel om Turkije definitief buiten de deur te houden, maar om Turkije voor te bereiden op een volwaardig democratisch lidmaatschap van de Europese Unie.